Dutch

Detailed Translations for Band from Dutch to German

band:

band [de ~ (m)] nomen

  1. de band (het gebonden zijn; binding; gebondenheid)
    Band; Bündnis; Verbunden sein
  2. de band (boekdeel; volume; deel)
    der Band; der Bund; die Auflage; der Anteil; die Auflegung; der Druck; die Ausgabe
  3. de band (boek)
    Buch
    • Buch [das ~] nomen
  4. de band (gebondenheid; binding)
    Band; die Bindung; die Gebundenheit; Bündnis; die Verbindung; die Affinität
  5. de band (verbinding; relatie; link; )
    der Anschluß; die Verbindung; die Beziehung; die Bindung; die Gemeinschaft; der Verband; die Einheitlichkeit; der Zusammenhang
  6. de band (samenhang; verbinding; correlatie; relatie; verband)
    der Zusammenhang; die Verbindung; der Verband; der Kontext
  7. de band (pact; bondgenootschap; liga; )
    der Vertrag; der Bund; die Liga; die Genossenschaft; die Verbindung; die Bindung; der Pakt; Bündnis; der Verband; die Körperschaft; die Korporation; die Gebundenheit
  8. de band (plakband; kleefband; tape)
    Klebeband

band [de ~ (m)] nomen

  1. de band
    der Band
    • Band [der ~] nomen

band

  1. band
    der Bereich
  2. band

Translation Matrix for band:

NounRelated TranslationsOther Translations
Affinität band; binding; gebondenheid affiniteit
Anschluß aansluiting; band; connectie; liaison; link; relatie; samenhang; verband; verbinding aansluiting; connectie; contact; elektriciteitsaansluiting; telefoonaansluiting; telefoonlijn; verbinding
Anteil band; boekdeel; deel; volume aandeel; basisbestanddeel; bestanddeel; bijdrage; component; contributie; deel; deelname; deelneming; element; erfdeel; erfenis; fractie; gedeelte; groeifonds; inbreng; ingrediënt; lidmaatschapsgeld; onderdeel; part; participatie; portie; stuk; vennootschapsaandeel; wat iemand erft
Auflage band; boekdeel; deel; volume afdrukken; boordsel; bordgarneersel; druk; drukken; galon; geluidsniveau; omzoming; oplage; oplegsel; passement; uitgave; volume
Auflegung band; boekdeel; deel; volume druk; geluidsniveau; oplage; uitgave; volume
Ausgabe band; boekdeel; deel; volume afgifte; aflevering; besteding; editie; episode; gelduitgave; geluidsniveau; overhandiging; uitdeling; uitgaaf; uitgave; uitgaven; uitgifte; uitreiking; verstrekking; volume
Band band; binding; boekdeel; deel; gebondenheid; het gebonden zijn; volume blaaskapel; bundel; fanfare; fanfarekorps; gedichtenbundel; geluidsniveau; harmonie; kapel; muziekkorps; volume
Bereich band bereik; bouwterrein; cacheregio; deelvenster; district; draagwijdte; gebied; gebiedsdeel; gewest; gordel; kavel; navigatieplaats; perceel; provincie; range; rayon; realm; rechtsgebied; regio; reikwijdte; ressort; rijksonderdeel; scope; sector; streek; terrein; territorium; verspreidingsgebied; zoekbereik; zone
Beziehung aansluiting; band; connectie; liaison; link; relatie; samenhang; verband; verbinding aansluiting; affaire; connectie; contact; liaison; liefdesbetrekking; liefdesrelatie; link; onderling verband; relatie; samenhang; schakel; verband; verbinding; verhouding; verkering
Bindung aansluiting; akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; connectie; federatie; gebondenheid; liaison; liga; link; pact; relatie; samenhang; unie; verband; verbinding; verbond; verdrag binding; gegevensbinding; geluidsniveau; volume
Buch band; boek boekwerk
Bund akkoord; band; binding; boekdeel; bond; bondgenootschap; deel; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag; volume associatie; baal; bond; bosje; broederschap; bundel; coalitie; coöperatie; genootschap; herenkostuum; moot; pak; plak; samenwerkingsverband; schoof; sociëteit; tranche; unie; verbond; vereniging
Bündnis akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; gebondenheid; het gebonden zijn; liga; pact; unie; verbond; verdrag bond; broederschap; coöperatie; genootschap; samenwerkingsverband; sociëteit; vereniging
Druck band; boekdeel; deel; volume afdrukken; behoeftigheid; bloeddruk; druk; drukken; drukking; dwang; nood; noodwendigheid; oplage; pressie; tensie; uitgave
Einheitlichkeit aansluiting; band; connectie; liaison; link; relatie; samenhang; verband; verbinding eenheid; eenvormigheid; eenzelvigheid; gelijkvormigheid; monotonie; uniformiteit
Gebundenheit akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; gebondenheid; liga; pact; unie; verbond; verdrag verbintenis; verplichting
Gemeinschaft aansluiting; band; connectie; liaison; link; relatie; samenhang; verband; verbinding ambachtsgilde; bond; broederschap; burgers; club; connectie; coöperatie; gemeenschap; genootschap; geslachtsgemeenschap; gilde; link; omgang; onderling verband; orde; organisatie; paring; relatie; samenhang; samenwerkingsverband; schakel; societiet; sociëteit; soos; unie; vakgenootschap; verband; vereniging; verkeer; verwantschap
Genossenschaft akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag ambachtsgilde; bedrijf; bond; broederschap; club; coöperatie; firma; genootschap; gezelschap; gilde; handelsbedrijf; handelshuis; maatschap; maatschappij; onderneming; orde; organisatie; samenwerkingsverband; societiet; sociëteit; soos; unie; vakgenootschap; vennootschap; vereniging
Klebeband band; kleefband; plakband; tape
Kontext band; correlatie; relatie; samenhang; verband; verbinding context; contexten; omstandigheden; samenhangen; tekstverband; verbanden; zinsverband; zinsverbanden
Korporation akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag ambachtsgilde; bond; broederschap; club; coöperatie; genootschap; gilde; orde; organisatie; samenwerkingsverband; societiet; sociëteit; soos; studentenbond; studentenvereniging; unie; vakgenootschap; vereniging
Körperschaft akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag
Liga akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag
Pakt akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag traktaat
Verband aansluiting; akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; connectie; correlatie; federatie; liaison; liga; link; pact; relatie; samenhang; unie; verband; verbinding; verbond; verdrag bond; broederschap; connectie; coöperatie; genootschap; link; onderling verband; relatie; samenhang; samenwerkingsverband; schakel; sociëteit; verband; verbandgaas; vereniging; verwantschap; zwachtel; zwachteling
Verbindung aansluiting; akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; connectie; correlatie; federatie; gebondenheid; liaison; liga; link; pact; relatie; samenhang; unie; verband; verbinding; verbond; verdrag aaneenkoppeling; aaneensluiting; aaneenvoeging; aansluiting; affaire; alliantie; associatie; avontuurtje; bereikbaarheid; bond; bondgenootschap; broederschap; coalitie; connectie; connectiviteit; contact; coöperatie; genootschap; koppeling; las; liaison; liefdesrelatie; link; onderling verband; relatie; samenhang; samenvoeging; samenwerkingsverband; schakel; slippertje; sociëteit; studentenbond; studentenvereniging; unie; verband; verbinding; verbond; vereniging; verhouding; verloving; verwantschap
Verbunden sein band; binding; gebondenheid; het gebonden zijn
Vertrag akkoord; band; binding; bond; bondgenootschap; federatie; liga; pact; unie; verbond; verdrag aanvraag; acte; akte; bewijsstuk; connectie; contract; link; onderling verband; overeenkomst; relatie; samenhang; schakel; taak; traktaat; verband
Zusammenhang aansluiting; band; connectie; correlatie; liaison; link; relatie; samenhang; verband; verbinding connectie; context; link; omstandigheden; onderling verband; relatie; samenhang; schakel; tekstverband; verband; verwantschap; zinsverband
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
Beziehung Relatie
Inforegister band Sneltabblad

Related Words for "band":

  • bands

Synonyms for "band":


Related Definitions for "band":

  1. lint voor in een cassette- of videorecorder1
    • waar is de band met die Disney-film?1
  2. omslag van een boek1
    • dit boek heeft een leren band1
  3. reep of strook1
    • hij heeft een band om zijn middel geknoopt1
  4. ring van rubber, gevuld met lucht1
    • ik pomp de band van mijn fiets op1
  5. gevoel dat je bij elkaar hoort1
    • wij hebben een sterke band1

Wiktionary Translations for band:

band
noun
  1. een rubberen ring om een wiel
  2. breed koord
  3. groep mensen die populaire muziek ten gehore brengt
  4. relatie
  5. de binnenrand van een biljarttafel
band
noun
  1. aus Laub, Blumen, Papier oder Stoffbändern geflochtenes, dekoratives Band

Cross Translation:
FromToVia
band Band band — strip of material wrapped around things to hold them together
band Frequenzspektrum band — part of radio spectrum
band Band; Kapelle; Combo; Musikkapelle band — group of musicians
band Bande cushion — in cue sports
band Verknüpfung; Verbindung nexus — connection
band Band tape — video or audiocassette tape, adhesive tape
band Reifen tyre — wheel covering
band Binde; Streifen; Band; Reifen bandeaubande qui sert à ceindre le front et la tête.
band Orchester orchestre — Partie d’une salle de spectacle contenant les places les plus basses et située au plus près de la scène, entre la fosse d’orchestre et le parterre.
band Reifen pneu — enveloppe souple entourant une roue
band Streifen; Strich; Rochen raieligne tracer sur une surface.
band Streifen; gestreift rayure — Bande d’une certaine largeur contrastant par rapport au fond.
band Band rubanbande étroite de tissu qui est plate et mince.


Wiktionary Translations for Band:


Related Translations for Band



German

Detailed Translations for Band from German to Dutch

Band:

Band [der ~] nomen

  1. der Band (Bund; Auflage; Anteil; )
    de band; het volume; het boekdeel; het deel
  2. der Band (Gedichtband)
    de gedichtenbundel; de bundel
  3. der Band
    de band
    • band [de ~ (m)] nomen

Band [das ~] nomen

  1. Band (Gebundenheit; Bindung; Bündnis; Verbindung; Affinität)
    de binding; de band; de gebondenheid
  2. Band (Verbunden sein; Bündnis)
    de band; de binding; het gebonden zijn; de gebondenheid

Band [die ~] nomen

  1. die Band (Fanfare; Harmonie; Blaskapelle; Spielmannszug)
    het muziekkorps; de fanfare; de kapel; de blaaskapel; het fanfarekorps; de harmonie
  2. die Band (Lautstärke; Spalte; Binde; )
    het geluidsniveau; het volume

Translation Matrix for Band:

NounRelated TranslationsOther Translations
band Affinität; Anteil; Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Bindung; Bund; Bündnis; Druck; Gebundenheit; Verbindung; Verbunden sein Anschluß; Beziehung; Bindung; Buch; Bund; Bündnis; Einheitlichkeit; Gebundenheit; Gemeinschaft; Genossenschaft; Klebeband; Kontext; Korporation; Körperschaft; Liga; Pakt; Verband; Verbindung; Vertrag; Zusammenhang
binding Affinität; Band; Bindung; Bündnis; Gebundenheit; Verbindung; Verbunden sein Binden; Bindung; Bund; Bündnis; Gebundenheit; Genossenschaft; Korporation; Körperschaft; Liga; Pakt; Verband; Verbindung; Vertrag
blaaskapel Band; Blaskapelle; Fanfare; Harmonie; Spielmannszug
boekdeel Anteil; Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Bund; Druck
bundel Band; Gedichtband Bausch; Bund; Busch; Bündel; Büschel; Garbe; Gedichtbündel; Sammlung von Gedichten
deel Anteil; Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Bund; Druck Abschnitt; Anteil; Bestandteil; Bruchteil; Dreschboden; Element; Erbe; Erbschaft; Erbstück; Erbteil; Glied; Hinterlassenschaft; Nachlaß; Segment; Stück; Teil; Teilchen; Vermächtnis
fanfare Band; Blaskapelle; Fanfare; Harmonie; Spielmannszug
fanfarekorps Band; Blaskapelle; Fanfare; Harmonie; Spielmannszug
gebondenheid Affinität; Band; Bindung; Bündnis; Gebundenheit; Verbindung; Verbunden sein
gedichtenbundel Band; Gedichtband
geluidsniveau Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Bande; Binde; Bindung; Decke; Diele; Lautstärke; Spalte; Spannung Lärmpegel
harmonie Band; Blaskapelle; Fanfare; Harmonie; Spielmannszug Ausgeglichenheit; Balance; Einhelligkeit; Einigkeit; Einmütigkeit; Einstimmigkeit; Eintracht; Einverständnis; Geschlossenheit; Gleichförmigkeit; Gleichgewicht; Gleichgewichtzustand; Harmonie; Solidarität; Verträglichkeit; Zusammenklang; Übereinstimming
het gebonden zijn Band; Bündnis; Verbunden sein
kapel Band; Blaskapelle; Fanfare; Harmonie; Spielmannszug
muziekkorps Band; Blaskapelle; Fanfare; Harmonie; Spielmannszug
volume Anteil; Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Bande; Binde; Bindung; Bund; Decke; Diele; Druck; Lautstärke; Spalte; Spannung Inhalt; Lautstärke; Volume; Volumen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
band Bereich; Inforegister
bundel Bündel; Einzelvorgangsbündel; Paket
deel Kachel

Synonyms for "Band":


Wiktionary Translations for Band:

Band
noun
  1. breed koord
  2. groep mensen die populaire muziek ten gehore brengt
  3. relatie

Cross Translation:
FromToVia
Band band band — strip of material wrapped around things to hold them together
Band band band — group of musicians
Band lint ribbon — long, narrow strip of material
Band band tape — video or audiocassette tape, adhesive tape
Band band; reep; strip; strook; windsel bandeaubande qui sert à ceindre le front et la tête.
Band riem frein — Ligament qui bride ou retient quelque partie ou quelque organe du corps
Band bond; liga; verbond; link ligueconfédération de plusieurs État, pour se défendre ou pour attaquer.
Band band; lint rubanbande étroite de tissu qui est plate et mince.
Band loopband tapis roulant — Moyen de transport
Band capaciteit; inhoud volumeampleur, grosseur d’une masse ; espace occuper par un corps ou celui pouvant être délimité par une ou des surfaces.

binden:

binden verb (binde, bindest, bindet, band, bandet, gebunden)

  1. binden (Bücher binden)
    binden; inbinden; boekbinden
    • binden verb (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)
    • inbinden verb (bind in, bindt in, bond in, bonden in, ingebonden)
    • boekbinden verb
  2. binden (zurren; schnüren; festlegen; )
    vastbinden; vastsjorren
    • vastbinden verb (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
    • vastsjorren verb (sjor vast, sjort vast, sjorde vast, sjorden vast, vastgesjord)
  3. binden (anbinden; festbinden; festmachen; )
    afbinden; afsnoeren
    • afbinden verb (bind af, bindt af, bond af, bonden af, afgebonden)
    • afsnoeren verb (snoer af, snoert af, snoerde af, snoerden af, afgesnoerd)
  4. binden
    verbinden
    • verbinden verb (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)

Conjugations for binden:

Präsens
  1. binde
  2. bindest
  3. bindet
  4. binden
  5. bindet
  6. binden
Imperfekt
  1. band
  2. bandest
  3. band
  4. banden
  5. bandet
  6. banden
Perfekt
  1. habe gebunden
  2. hast gebunden
  3. hat gebunden
  4. haben gebunden
  5. habt gebunden
  6. haben gebunden
1. Konjunktiv [1]
  1. binde
  2. bindest
  3. binde
  4. binden
  5. bindet
  6. binden
2. Konjunktiv
  1. bände
  2. bändest
  3. bände
  4. bänden
  5. bändet
  6. bänden
Futur 1
  1. werde binden
  2. wirst binden
  3. wird binden
  4. werden binden
  5. werdet binden
  6. werden binden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde binden
  2. würdest binden
  3. würde binden
  4. würden binden
  5. würdet binden
  6. würden binden
Diverses
  1. binde
  2. bindet!
  3. binden Sie!
  4. gebunden
  5. bindend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for binden:

NounRelated TranslationsOther Translations
verbinden verbinden
VerbRelated TranslationsOther Translations
afbinden anbinden; binden; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; verknoten abbinden
afsnoeren anbinden; binden; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; verknoten abbinden
binden Bücher binden; binden aneinanderreihen; den Mund verbieten; erpressen; ketten; knebeln; verketten
boekbinden Bücher binden; binden
inbinden Bücher binden; binden an sich halten; lang einkochen zum eindicken; sich zwingen
vastbinden anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren anbinden; anketten; anlegen; befestigen; den Mund verbieten; dokumentieren; einhaken; erpressen; festbinden; festhalten; festmachen; heften; knebeln; verankern
vastsjorren anbinden; binden; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; zurren
verbinden binden anbinden; aneinanderkuppeln; aneinanderreihen; anketten; anknöpfen; anlegen; befestigen; dokumentieren; festbinden; festhalten; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; fügen; heften; ketten; knoten; knüpfen; koppeln; kuppeln; schnüren; verankern; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verknoten; verkuppeln; zusammenbinden; zusammenfügen; zusammenlegen

Synonyms for "binden":


Wiktionary Translations for binden:

binden
  1. (transitiv) durch ein Band zusammenhalten
binden
verb
  1. vastmaken (evt. figuurlijk)

Cross Translation:
FromToVia
binden knopen; vastknopen; binden; strikken tie — to attach or fasten with string
binden aanbranden; bepalen; bevestigen; fixeren; tuigeren; vastmaken; vaststellen; aansluiten; binden; vastbinden; verbinden; aanbinden; meren; onderbinden; vastleggen attacherfixer une chose à une autre, en sorte qu’elle y tenir.
binden knopen; aanknopen; aansluiten; binden; vastbinden; vastmaken; verbinden nouerlier au moyen d’un nœud, d'un lien.
binden aansluiten; binden; vastbinden; vastmaken; verbinden; bijeenbinden; samenbinden; inbinden relierlier de nouveau, refaire le nœud qui liait et qui est défaire.