Dutch
Detailed Translations for fladderen from Dutch to German
fladderen:
-
fladderen (wapperen)
Conjugations for fladderen:
o.t.t.
- fladder
- fladdert
- fladdert
- fladderen
- fladderen
- fladderen
o.v.t.
- fladderde
- fladderde
- fladderde
- fladderden
- fladderden
- fladderden
v.t.t.
- heb gefladderd
- hebt gefladderd
- heeft gefladderd
- hebben gefladderd
- hebben gefladderd
- hebben gefladderd
v.v.t.
- had gefladderd
- had gefladderd
- had gefladderd
- hadden gefladderd
- hadden gefladderd
- hadden gefladderd
o.t.t.t.
- zal fladderen
- zult fladderen
- zal fladderen
- zullen fladderen
- zullen fladderen
- zullen fladderen
o.v.t.t.
- zou fladderen
- zou fladderen
- zou fladderen
- zouden fladderen
- zouden fladderen
- zouden fladderen
diversen
- fladder!
- fladdert!
- gefladderd
- fladderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for fladderen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
flattern | fladderen; wapperen | afwisselen; deinen; golven; herzien; veranderen; verwisselen; wijzigen |
wappern | fladderen; wapperen |
Wiktionary Translations for fladderen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fladderen | → flirten; herumflattern; liebeln; tändeln | ↔ flirter — S’adonner au flirt. |
• fladderen | → flirten; herumflattern; liebeln; tändeln | ↔ voltiger — voler à petites et fréquentes reprises, sans aucune direction déterminée. |