Summary
Dutch to German: more detail...
- medelijden hebben:
-
Wiktionary:
- medelijden hebben → bemitleiden, Mitleid haben, sich erbarmen
Dutch
Detailed Translations for medelijden hebben from Dutch to German
medelijden hebben:
medelijden hebben verb (heb medelijden, hebt medelijden, had medelijden, hadden medelijden, medelijden gehad)
-
medelijden hebben (beklagen)
Conjugations for medelijden hebben:
o.t.t.
- heb medelijden
- hebt medelijden
- hebt medelijden
- hebben medelijden
- hebben medelijden
- hebben medelijden
o.v.t.
- had medelijden
- had medelijden
- had medelijden
- hadden medelijden
- hadden medelijden
- hadden medelijden
v.t.t.
- heb medelijden gehad
- hebt medelijden gehad
- heeft medelijden gehad
- hebben medelijden gehad
- hebben medelijden gehad
- hebben medelijden gehad
v.v.t.
- had medelijden gehad
- had medelijden gehad
- had medelijden gehad
- hadden medelijden gehad
- hadden medelijden gehad
- hadden medelijden gehad
o.t.t.t.
- zal medelijden hebben
- zult medelijden hebben
- zal medelijden hebben
- zullen medelijden hebben
- zullen medelijden hebben
- zullen medelijden hebben
o.v.t.t.
- zou medelijden hebben
- zou medelijden hebben
- zou medelijden hebben
- zouden medelijden hebben
- zouden medelijden hebben
- zouden medelijden hebben
diversen
- heb medelijden!
- hebt medelijden!
- medelijden gehad
- medelijden hebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for medelijden hebben:
Verb | Related Translations | Other Translations |
Mitleid haben | beklagen; medelijden hebben | |
beklagen | beklagen; medelijden hebben | betreuren; condoleren; medeleven betuigen; spijten |
betrauern | beklagen; medelijden hebben | betreuren; bewenen; in de rouw zijn; jammer vinden; rouwen; spijten |
beweinen | beklagen; medelijden hebben | betreuren; bewenen; in de rouw zijn; jammer vinden; rouwen; spijten |
Wiktionary Translations for medelijden hebben:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• medelijden hebben | → bemitleiden; Mitleid haben; sich erbarmen | ↔ compatir — toucher de compassion pour les maux d’autrui. |