Dutch
Detailed Translations for verouderen from Dutch to German
verouderen:
-
verouderen
Conjugations for verouderen:
o.t.t.
- verouder
- veroudert
- veroudert
- verouderen
- verouderen
- verouderen
o.v.t.
- verouderde
- verouderde
- verouderde
- verouderden
- verouderden
- verouderden
v.t.t.
- ben verouderd
- bent verouderd
- is verouderd
- zijn verouderd
- zijn verouderd
- zijn verouderd
v.v.t.
- was verouderd
- was verouderd
- was verouderd
- waren verouderd
- waren verouderd
- waren verouderd
o.t.t.t.
- zal verouderen
- zult verouderen
- zal verouderen
- zullen verouderen
- zullen verouderen
- zullen verouderen
o.v.t.t.
- zou verouderen
- zou verouderen
- zou verouderen
- zouden verouderen
- zouden verouderen
- zouden verouderen
diversen
- verouder!
- veroudert!
- verouderd
- verouderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verouderen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
abtakeln | verouderen | demonteren; ontmantelen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen |
altern | verouderen | |
veralten | verouderen |
Wiktionary Translations for verouderen:
verouderen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verouderen | → vergreisen; altern; reifen | ↔ age — intransitive: become old |