Summary


Dutch

Detailed Translations for ontrouw from Dutch to German

ontrouw:

ontrouw adj

  1. ontrouw (overspelig)

ontrouw [de ~] nomen

  1. de ontrouw (het niet-trouw-zijn; perfidie; trouwbreuk; trouweloosheid)
    die Untreue; die Treulosigkeit; der Treuebruch

Translation Matrix for ontrouw:

NounRelated TranslationsOther Translations
Treuebruch het niet-trouw-zijn; ontrouw; perfidie; trouwbreuk; trouweloosheid
Treulosigkeit het niet-trouw-zijn; ontrouw; perfidie; trouwbreuk; trouweloosheid
Untreue het niet-trouw-zijn; ontrouw; perfidie; trouwbreuk; trouweloosheid
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ehebrecherisch ontrouw; overspelig
treulos ontrouw; overspelig afvallig; perfide; trouweloos; verraderlijk
untreu ontrouw; overspelig afvallig; perfide; trouweloos

Related Words for "ontrouw":

  • ontrouwe

Wiktionary Translations for ontrouw:


Cross Translation:
FromToVia
ontrouw heimtückisch; hinterlistig; treulos; wortbrüchig traître — Qui trahir, qui est capable de trahison.