Dutch
Detailed Translations for rechtspreken from Dutch to German
rechtspreken:
-
rechtspreken (een oordeel wijzen; oordelen)
Conjugations for rechtspreken:
o.t.t.
- spreek recht
- spreekt recht
- spreekt recht
- spreken recht
- spreken recht
- spreken recht
o.v.t.
- sprak recht
- sprak recht
- sprak recht
- spraken recht
- spraken recht
- spraken recht
v.t.t.
- heb rechtgesproken
- hebt rechtgesproken
- heeft rechtgesproken
- hebben rechtgesproken
- hebben rechtgesproken
- hebben rechtgesproken
v.v.t.
- had rechtgesproken
- had rechtgesproken
- had rechtgesproken
- hadden rechtgesproken
- hadden rechtgesproken
- hadden rechtgesproken
o.t.t.t.
- zal rechtspreken
- zult rechtspreken
- zal rechtspreken
- zullen rechtspreken
- zullen rechtspreken
- zullen rechtspreken
o.v.t.t.
- zou rechtspreken
- zou rechtspreken
- zou rechtspreken
- zouden rechtspreken
- zouden rechtspreken
- zouden rechtspreken
diversen
- spreek recht!
- spreekt recht!
- rechtgesproken
- rechtsprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for rechtspreken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
entscheiden | een oordeel wijzen; oordelen; rechtspreken | beslissen; besluiten |
richten | een oordeel wijzen; oordelen; rechtspreken | in een bep. richting plaatsen; mikken; richten |
urteilen | een oordeel wijzen; oordelen; rechtspreken |
Wiktionary Translations for rechtspreken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• rechtspreken | → urteilen | ↔ judge — to sit in judgment on, act as judge |