Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. walging:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for walging from Dutch to German

walging:

walging [de ~ (v)] nomen

  1. de walging (weerzin; afgrijzen; gruwen)
    der Widerwille; der Ekel; der Abscheu; der Greuel

Translation Matrix for walging:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abscheu afgrijzen; gruwen; walging; weerzin schrik; verbijstering; verfoeilijkheid
Ekel afgrijzen; gruwen; walging; weerzin deugniet; ellendeling; engerd; fielt; geitenbreier; griezel; griezeltje; guit; hork; kinkel; klier; kreng; lomperd; mispunt; naarling; proleet; rakker; rotzak; schoft; schurk; smeerlap; smiecht; snaak; stinkerd; stuk ongeluk; vlegel; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
Greuel afgrijzen; gruwen; walging; weerzin gruwel; iets wat afschuw opwekt; verfoeilijkheid; verschrikking; watergruwel
Widerwille afgrijzen; gruwen; walging; weerzin afkeer; antipathie; aversie; gruwel; hekel; iets wat afschuw opwekt; onwil; tegenzin; verschrikking; weerspannigheid; weerzin

Wiktionary Translations for walging:

walging
noun
  1. een sterke weerzin die fysiek gevoeld wordt
walging
noun
  1. regional, landschaftlich unterschiedliches Genus: eine starke Abneigung gegen jemanden oder etwas

Cross Translation:
FromToVia
walging Abscheu abomination — the feeling of extreme disgust