Dutch
Detailed Translations for africhten from Dutch to German
africhten:
-
africhten (dier africhten; trainen; dresseren)
Conjugations for africhten:
o.t.t.
- richt af
- richt af
- richt af
- richten af
- richten af
- richten af
o.v.t.
- richtte af
- richtte af
- richtte af
- richtten af
- richtten af
- richtten af
v.t.t.
- heb afgericht
- hebt afgericht
- heeft afgericht
- hebben afgericht
- hebben afgericht
- hebben afgericht
v.v.t.
- had afgericht
- had afgericht
- had afgericht
- hadden afgericht
- hadden afgericht
- hadden afgericht
o.t.t.t.
- zal africhten
- zult africhten
- zal africhten
- zullen africhten
- zullen africhten
- zullen africhten
o.v.t.t.
- zou africhten
- zou africhten
- zou africhten
- zouden africhten
- zouden africhten
- zouden africhten
diversen
- richt af!
- richtt af!
- afgericht
- africhtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
africhten (africhting)
Translation Matrix for africhten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Abrichten | africhten; africhting | |
Abrichtung | africhten; africhting | |
Dressur | africhten; africhting | dresseren; dressuur; training |
Verb | Related Translations | Other Translations |
abrichten | africhten; dier africhten; dresseren; trainen | temmen |
dressieren | africhten; dier africhten; dresseren; trainen | opleiden; scholen; temmen |
Wiktionary Translations for africhten:
africhten
verb
-
door middel van oefening voor iets geschikt maken
- africhten → dressieren; abrichten