Summary


Dutch

Detailed Translations for opschepper from Dutch to German

opschepper:

opschepper [de ~ (m)] nomen

  1. de opschepper (blaaskaak; windbuil; snoever; bluffer)
    der Großsprecher; der Aufschneider
  2. de opschepper (bluffer; patser; pocher)
    der Geruchmacher
  3. de opschepper (grootspreker; snoever)
    der Angeber; Großmaul; der Aufschneider; der Prahler; der Großsprecher
  4. de opschepper (pocher; praatjesmakers; dikdoener; )
    der Schwätzer; Großmaul; der Angeber; der Wichtigtuer; der Aufschneider; der Großsprecher; der Großtuer; der Dicktuer

Translation Matrix for opschepper:

NounRelated TranslationsOther Translations
Angeber bluffer; dikdoener; grootspreker; opschepper; opscheppers; pocher; praatjesmakers; snoever; snoevers; windbuil; windbuilen bluffers; branieschopper; charlatan; dikdoeners; druktemaker; gladjanus; gluiperd; haantje; hol vat; kwakzalver; leeg vat; opscheppers; opsnijder; opsnijders; pochers; praatjesmakers; snoevers; windbuilen; wonderdokter; zenuwlijder
Aufschneider blaaskaak; bluffer; dikdoener; grootspreker; opschepper; opscheppers; pocher; praatjesmakers; snoever; snoevers; windbuil; windbuilen bluffers; dikdoeners; druktemaker; herrieschopper; hol vat; kabaalmaker; lawaaimaker; leeg vat; opscheppers; opsnijder; opsnijders; pochers; praalhansen; praatjesmaker; praatjesmakers; showbinken; snoevers; windbuilen; zenuwlijder
Dicktuer bluffer; dikdoener; opschepper; opscheppers; pocher; praatjesmakers; snoever; snoevers; windbuil; windbuilen bluffers; dikdoeners; druktemaker; hol vat; leeg vat; opscheppers; opsnijder; opsnijders; pochers; praalhansen; praatjesmakers; showbinken; snoevers; spekkoper; spekkopers; windbuilen; zenuwlijder
Geruchmacher bluffer; opschepper; patser; pocher geurmaker
Großmaul bluffer; dikdoener; grootspreker; opschepper; opscheppers; pocher; praatjesmakers; snoever; snoevers; windbuil; windbuilen brulboei; druktemaker; een vreemde snuiter; schreeuwer; schreeuwlelijk; snoeshaan; zenuwlijder
Großsprecher blaaskaak; bluffer; dikdoener; grootspreker; opschepper; opscheppers; pocher; praatjesmakers; snoever; snoevers; windbuil; windbuilen druktemaker; praatjesmaker; zenuwlijder
Großtuer bluffer; dikdoener; opschepper; opscheppers; pocher; praatjesmakers; snoever; snoevers; windbuil; windbuilen branie; dikdoenerij; dikdoeners; druktemaker; gebluf; gebral; gepoch; gepraal; grootspraak; opschepperij; opsnijder; patser; praalzucht; snoeverij; zenuwlijder
Prahler grootspreker; opschepper; snoever dikdoeners; druktemaker; een vreemde snuiter; hol vat; leeg vat; opsnijder; snoeshaan; zenuwlijder
Schwätzer bluffer; dikdoener; opschepper; opscheppers; pocher; praatjesmakers; snoever; snoevers; windbuil; windbuilen bluffers; druktemaker; opscheppers; opsnijders; pochers; praalhansen; praatjesmakers; showbinken; snoevers; tater; veelprater; windbuilen; zenuwlijder; zwammers
Wichtigtuer bluffer; dikdoener; opschepper; opscheppers; pocher; praatjesmakers; snoever; snoevers; windbuil; windbuilen bluffers; dikdoeners; druktemaker; herrieschopper; levenmaker; opscheppers; opsnijder; opsnijders; patser; pochers; praalhans; praatjesmakers; showbink; snoevers; windbuilen; zenuwlijder

Related Definitions for "opschepper":

  1. wie steeds goede dingen over zichzelf zegt1
    • die opschepper denkt dat hij alles kan1

Wiktionary Translations for opschepper:

opschepper
noun
  1. iemand die vaak opschept tot ergernis van anderen
opschepper
noun
  1. eine Person, die gerne mit ihren Taten und Fähigkeiten prahlen, tatsächlich aber kaum etwas Entsprechendes tut
  2. Person, die ihre eigenen Leistungen freiwillig und unaufgefordert in den Vordergrund stellt