Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. overtuigen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for overtuigen from Dutch to German

overtuigen:

overtuigen verb (overtuig, overtuigt, overtuigde, overtuigden, overtuigd)

  1. overtuigen (overreden; overhalen; ompraten)
    überzeugen; überreden; herumkriegen; umstimmen; bereden; einwickeln
    • überzeugen verb (überzeuge, überzeugst, überzeugt, überzeugte, überzeugtet, überzeugt)
    • überreden verb (überrede, überredest, überredet, überredete, überredetet, überredet)
    • herumkriegen verb (kriege herum, kriegst herum, kriegt herum, kriegte herum, kriegtet herum, herumgekriegt)
    • umstimmen verb (stimme um, stimmst um, stimmt um, stimmte um, stimmtet um, umgestimmt)
    • bereden verb (berede, beredest, beredet, beredete, beredetet, beredet)
    • einwickeln verb (wickele ein, wickelst ein, wickelt ein, wickelte ein, wickeltet ein, eingewickelt)

Conjugations for overtuigen:

o.t.t.
  1. overtuig
  2. overtuigt
  3. overtuigt
  4. overtuigen
  5. overtuigen
  6. overtuigen
o.v.t.
  1. overtuigde
  2. overtuigde
  3. overtuigde
  4. overtuigden
  5. overtuigden
  6. overtuigden
v.t.t.
  1. heb overtuigd
  2. hebt overtuigd
  3. heeft overtuigd
  4. hebben overtuigd
  5. hebben overtuigd
  6. hebben overtuigd
v.v.t.
  1. had overtuigd
  2. had overtuigd
  3. had overtuigd
  4. hadden overtuigd
  5. hadden overtuigd
  6. hadden overtuigd
o.t.t.t.
  1. zal overtuigen
  2. zult overtuigen
  3. zal overtuigen
  4. zullen overtuigen
  5. zullen overtuigen
  6. zullen overtuigen
o.v.t.t.
  1. zou overtuigen
  2. zou overtuigen
  3. zou overtuigen
  4. zouden overtuigen
  5. zouden overtuigen
  6. zouden overtuigen
en verder
  1. ben overtuigd
  2. bent overtuigd
  3. is overrtuigd
  4. zijn overtuigd
  5. zijn overtuigd
  6. zijn overtuigd
diversen
  1. overtuig!
  2. overtuigt!
  3. overtuigd
  4. overtuigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for overtuigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bereden ompraten; overhalen; overreden; overtuigen argumenteren; bediscussiëren; bepraten; beredeneren; bespreken; doorpraten; doorspreken; onderwerp behandelen; overleg voeren; praten over; redeneren; spreken over
einwickeln ompraten; overhalen; overreden; overtuigen emballeren; inpakken; inpalmen; inwikkelen; verpakken; wikkelen
herumkriegen ompraten; overhalen; overreden; overtuigen omverpraten
umstimmen ompraten; overhalen; overreden; overtuigen omverpraten
überreden ompraten; overhalen; overreden; overtuigen
überzeugen ompraten; overhalen; overreden; overtuigen

Related Definitions for "overtuigen":

  1. duidelijk maken dat het waar is1
    • tenslotte heb ik hem overtuigd1
  2. erachter komen dat het zo is1
    • ik overtuigde mij ervan dat de deur dicht was1

Wiktionary Translations for overtuigen:

overtuigen
verb
  1. een denkbeeld doen aanvaarden

Cross Translation:
FromToVia
overtuigen überzeugen convince — to make someone believe, or feel sure about something
overtuigen überreden; gewinnen persuade — convince
overtuigen überzeugen convaincre — Amener quelqu'un, par le raisonnement, à croire quelque chose