Dutch
Detailed Translations for uithoren from Dutch to German
uithoren:
-
uithoren (hozen)
ausschöpfen-
ausschöpfen verb (schöpfe aus, schöpfst aus, schöpft aus, schöpfte aus, schöpftet aus, ausgeschöpft)
-
-
uithoren (ondervragen; uitvragen; verhoren; overhoren)
Conjugations for uithoren:
o.t.t.
- hoor uit
- hoort uit
- hoort uit
- horen uit
- horen uit
- horen uit
o.v.t.
- hoorde uit
- hoorde uit
- hoorde uit
- hoorden uit
- hoorden uit
- hoorden uit
v.t.t.
- heb uitgehoord
- hebt uitgehoord
- heeft uitgehoord
- hebben uitgehoord
- hebben uitgehoord
- hebben uitgehoord
v.v.t.
- had uitgehoord
- had uitgehoord
- had uitgehoord
- hadden uitgehoord
- hadden uitgehoord
- hadden uitgehoord
o.t.t.t.
- zal uithoren
- zult uithoren
- zal uithoren
- zullen uithoren
- zullen uithoren
- zullen uithoren
o.v.t.t.
- zou uithoren
- zou uithoren
- zou uithoren
- zouden uithoren
- zouden uithoren
- zouden uithoren
en verder
- ben uitgehoord
- bent uitgehoord
- is uitgehoord
- zijn uitgehoord
- zijn uitgehoord
- zijn uitgehoord
diversen
- hoor uit!
- hoort uit!
- uitgehoord
- uirhorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uithoren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
abhören | ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren | afluisteren; examineren; luistervinken; overhoren; testen; toetsen |
ausforschen | ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren | doorvorsen; doorvragen; doorzagen; naspeuren; nasporen; onderzoeken; speuren; uitvorsen; uitvragen; vorsen |
ausfragen | ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren | |
ausschöpfen | hozen; uithoren | hozen; leeghozen; lenen; ontlenen; uitscheppen |
befragen | ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren | een interview houden; interviewen; onderzoeken; speuren; vorsen |
verhören | ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren |
External Machine Translations: