Summary
Dutch to German: more detail...
- stempelen:
- stempel:
-
Wiktionary:
- stempelen → prägen, abstempeln
- stempel → prägen, Gummistempel, Stempel
- stempel → Stempel
German to Dutch: more detail...
Dutch
Detailed Translations for stempelen from Dutch to German
stempelen:
-
stempelen (afstempelen; stempel opdrukken)
-
stempelen (stempel zetten)
-
stempelen (uitkering krijgen; steun trekken)
Conjugations for stempelen:
o.t.t.
- stempel
- stempelt
- stempelt
- stempelen
- stempelen
- stempelen
o.v.t.
- stempelde
- stempelde
- stempelde
- stempelden
- stempelden
- stempelden
v.t.t.
- heb gestempeld
- hebt gestempeld
- heeft gestempeld
- hebben gestempeld
- hebben gestempeld
- hebben gestempeld
v.v.t.
- had gestempeld
- had gestempeld
- had gestempeld
- hadden gestempeld
- hadden gestempeld
- hadden gestempeld
o.t.t.t.
- zal stempelen
- zult stempelen
- zal stempelen
- zullen stempelen
- zullen stempelen
- zullen stempelen
o.v.t.t.
- zou stempelen
- zou stempelen
- zou stempelen
- zouden stempelen
- zouden stempelen
- zouden stempelen
en verder
- ben gestempeld
- bent gestempeld
- is gestempeld
- zijn gestempeld
- zijn gestempeld
- zijn gestempeld
diversen
- stempel!
- stempelt!
- gestempeld
- stempelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
stempelen (afstempelen)
Translation Matrix for stempelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Abstempeln | afstempelen; stempelen; stempeling | |
Stempeln | afstempelen; stempelen; stempeling | inktstempel; stempel; zegel |
Verb | Related Translations | Other Translations |
abstempeln | afstempelen; stempel opdrukken; stempel zetten; stempelen | |
prägen | afstempelen; stempel opdrukken; stempelen | munten |
stempeln | afstempelen; stempel opdrukken; stempel zetten; stempelen | keurmerken; stempel drukken op; werkeloos zijn |
stempeln gehen | stempelen; steun trekken; uitkering krijgen |
Related Words for "stempelen":
Wiktionary Translations for stempelen:
stempelen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stempelen | → abstempeln | ↔ estampiller — marquer avec une estampille. |
stempel:
-
de stempel (inktstempel; zegel)
der Stempel; Gepräge; Siegel; Amtssiegel; der Stempelbogen; die Marke; der Garantieschein; Stempeln; Lacksiegel; die Klebemarke
Translation Matrix for stempel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Amtssiegel | inktstempel; stempel; zegel | ijkmerken; keurmerken; lakstempel; lakzegel; waarmerken |
Garantieschein | inktstempel; stempel; zegel | borg; cautie; garantie; garantiebewijs; keur; onderpand; pand; waarborg; waarborging; waarborgsom |
Gepräge | inktstempel; stempel; zegel | |
Klebemarke | inktstempel; stempel; zegel | plakzegel; zegel |
Lacksiegel | inktstempel; stempel; zegel | lakstempel; lakzegel |
Marke | inktstempel; stempel; zegel | beeldmerk; bon; coupon; keur; kwaliteitsmerk; logo; munt; muntstuk; penning; plaatje als herkenningsteken; spaarzegel; waarborg; waarmerk; zegel |
Siegel | inktstempel; stempel; zegel | keur; keurmerk; keurstempel; kwaliteitsmerk; waarborg; waarmerk; zegelafdruk; zegels |
Stempel | inktstempel; stempel; zegel | pons; zegels |
Stempelbogen | inktstempel; stempel; zegel | |
Stempeln | inktstempel; stempel; zegel | afstempelen; stempelen; stempeling |
Related Words for "stempel":
Wiktionary Translations for stempel:
stempel
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stempel | → Gummistempel; Stempel | ↔ rubber stamp — piece of rubber to make an imprint |
German
Detailed Translations for stempelen from German to Dutch
stempelen form of stempeln:
-
stempeln (abstempeln; prägen)
stempelen; stempel opdrukken; afstempelen-
stempel opdrukken verb (opdruk stempel, opdrukt stempel, opdrukte stempel, opdrukten stempel, stempel opgedrukt)
-
stempeln (abstempeln)
-
stempeln
stempel drukken op-
stempel drukken op verb (druk stempel op, drukt stempel op, drukte stempel op, drukten stempel op, stempel opgedrukt)
-
-
stempeln (arbeitslos sein)
-
stempeln (kennzeichnen)
Conjugations for stempeln:
Präsens
- stempele
- stempelst
- stempelt
- stempelen
- stempelt
- stempelen
Imperfekt
- stempelte
- stempeltest
- stempelte
- stempelten
- stempeltet
- stempelten
Perfekt
- habe gestempelt
- hast gestempelt
- hat gestempelt
- haben gestempelt
- habt gestempelt
- haben gestempelt
1. Konjunktiv [1]
- stempele
- stempelest
- stempele
- stempelen
- stempelet
- stempelen
2. Konjunktiv
- stempelte
- stempeltest
- stempelte
- stempelten
- stempeltet
- stempelten
Futur 1
- werde stempeln
- wirst stempeln
- wird stempeln
- werden stempeln
- werdet stempeln
- werden stempeln
1. Konjunktiv [2]
- würde stempeln
- würdest stempeln
- würde stempeln
- würden stempeln
- würdet stempeln
- würden stempeln
Diverses
- stempel!
- stempelt!
- stempelen Sie!
- gestempelt
- stempelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Translation Matrix for stempeln:
Noun | Related Translations | Other Translations |
afstempelen | Abstempeln; Stempeln | |
keurmerken | Amtssiegel | |
stempelen | Abstempeln; Stempeln | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
afstempelen | abstempeln; prägen; stempeln | |
keurmerken | kennzeichnen; stempeln | |
stempel drukken op | stempeln | |
stempel opdrukken | abstempeln; prägen; stempeln | |
stempel zetten | abstempeln; stempeln | |
stempelen | abstempeln; prägen; stempeln | stempeln gehen |
werkeloos zijn | arbeitslos sein; stempeln |