Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. pimpelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pimpelen from Dutch to German

pimpelen:

pimpelen verb (pimpel, pimpelt, pimpelde, pimpelden, gepimpeld)

  1. pimpelen
    bürsten
    • bürsten verb (bürste, bürstest, bürstet, bürstete, bürstetet, gebürstet)

Conjugations for pimpelen:

o.t.t.
  1. pimpel
  2. pimpelt
  3. pimpelt
  4. pimpelen
  5. pimpelen
  6. pimpelen
o.v.t.
  1. pimpelde
  2. pimpelde
  3. pimpelde
  4. pimpelden
  5. pimpelden
  6. pimpelden
v.t.t.
  1. heb gepimpeld
  2. hebt gepimpeld
  3. heeft gepimpeld
  4. hebben gepimpeld
  5. hebben gepimpeld
  6. hebben gepimpeld
v.v.t.
  1. had gepimpeld
  2. had gepimpeld
  3. had gepimpeld
  4. hadden gepimpeld
  5. hadden gepimpeld
  6. hadden gepimpeld
o.t.t.t.
  1. zal pimpelen
  2. zult pimpelen
  3. zal pimpelen
  4. zullen pimpelen
  5. zullen pimpelen
  6. zullen pimpelen
o.v.t.t.
  1. zou pimpelen
  2. zou pimpelen
  3. zou pimpelen
  4. zouden pimpelen
  5. zouden pimpelen
  6. zouden pimpelen
diversen
  1. pimpel!
  2. pimpelt!
  3. gepimpeld
  4. pimpelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pimpelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bürsten pimpelen borstelen

Wiktionary Translations for pimpelen:

pimpelen
verb
  1. intransitiv, veraltet: bechern, zechen
  2. veraltend: (meist in der Gruppe) übermäßig viel Alkohol trinken