Dutch
Detailed Translations for sudderen from Dutch to German
sudderen:
-
sudderen (op vuur pruttelen; smoren; pruttelen; stoffen)
schmoren; dämpfen; brutzeln; brodeln; pruzeln; leise kochen-
leise kochen verb (koche leise, kochst leise, kocht leise, kochte leise, kochtet leise, leise gekocht)
Conjugations for sudderen:
o.t.t.
- sudder
- suddert
- suddert
- sudderen
- sudderen
- sudderen
o.v.t.
- sudderde
- sudderde
- sudderde
- sudderden
- sudderden
- sudderden
v.t.t.
- heb gesudderd
- hebt gesudderd
- heeft gesudderd
- hebben gesudderd
- hebben gesudderd
- hebben gesudderd
v.v.t.
- had gesudderd
- had gesudderd
- had gesudderd
- hadden gesudderd
- hadden gesudderd
- hadden gesudderd
o.t.t.t.
- zal sudderen
- zult sudderen
- zal sudderen
- zullen sudderen
- zullen sudderen
- zullen sudderen
o.v.t.t.
- zou sudderen
- zou sudderen
- zou sudderen
- zouden sudderen
- zouden sudderen
- zouden sudderen
en verder
- ben gesudderd
- bent gesudderd
- is gesudderd
- zijn gesudderd
- zijn gesudderd
- zijn gesudderd
diversen
- sudder!
- suddert!
- gesudderd
- sudderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sudderen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
brodeln | op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen | knorren; knorrend geluid maken |
brutzeln | op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen | bakken; brommen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; mopperen; morren; over iets mopperen; pruttelen |
dämpfen | op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen | bedaren; beheersen; beteugelen; dempen; iem. verstikken; intomen; kalmeren; matigen; smoren; stoven; sussen; temperen; tot kalmte manen; zich matigen |
leise kochen | op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen | |
pruzeln | op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen | |
schmoren | op vuur pruttelen; pruttelen; smoren; stoffen; sudderen | doven; gloeien; iem. verstikken; nasmeulen; smeulen; smoren; stoven; uitblussen; uitdoven |
German