Summary
Dutch to German: more detail...
- oprukken:
-
Wiktionary:
- oprukken → avancieren, fortschreiten, vorschreiten, vorrücken, befördert werden, aufrücken, vorankommen, vorangehen, voraus sein, vorgehen
Dutch
Detailed Translations for oprukken from Dutch to German
oprukken:
-
oprukken (opmarcheren)
Conjugations for oprukken:
o.t.t.
- ruk op
- rukt op
- rukt op
- rukken op
- rukken op
- rukken op
o.v.t.
- rukte op
- rukte op
- rukte op
- rukten op
- rukten op
- rukten op
v.t.t.
- ben opgerukt
- bent opgerukt
- is opgerukt
- zijn opgerukt
- zijn opgerukt
- zijn opgerukt
v.v.t.
- was opgerukt
- was opgerukt
- was opgerukt
- waren opgerukt
- waren opgerukt
- waren opgerukt
o.t.t.t.
- zal oprukken
- zult oprukken
- zal oprukken
- zullen oprukken
- zullen oprukken
- zullen oprukken
o.v.t.t.
- zou oprukken
- zou oprukken
- zou oprukken
- zouden oprukken
- zouden oprukken
- zouden oprukken
diversen
- ruk op!
- rukt op!
- opgerukt
- oprukkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for oprukken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Aufrücken | oprukken | op komen zetten |
Vorgehen | oprukken | aanvoeren; aanvoering; leiding; op komen zetten; voorgaan |
Verb | Related Translations | Other Translations |
aufmarschieren | opmarcheren; oprukken | |
ausrücken | opmarcheren; oprukken | er tussenuit knijpen; er vandoor gaan |
Wiktionary Translations for oprukken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• oprukken | → avancieren; fortschreiten; vorschreiten; vorrücken; befördert werden; aufrücken; vorankommen; vorangehen; voraus sein; vorgehen | ↔ avancer — pousser en avant, porter en avant. |