Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. aangestaard:
  2. aanstaren:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aangestaard from Dutch to German

aangestaard:

aangestaard adj

  1. aangestaard

Translation Matrix for aangestaard:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
angestarrt aangestaard

Related Words for "aangestaard":

  • aangestaarde

aanstaren:

aanstaren verb (staar aan, staart aan, staarde aan, staarden aan, aangestaard)

  1. aanstaren (staren)
    starren; stieren
    • starren verb (starre, starrst, starrt, starrte, starrtet, gestarrt)
    • stieren verb (stiere, stierst, stiert, stierte, stiertet, gestiert)
  2. aanstaren (aangapen)
    stieren; starren; anglotzen; gaffen; angaffen
    • stieren verb (stiere, stierst, stiert, stierte, stiertet, gestiert)
    • starren verb (starre, starrst, starrt, starrte, starrtet, gestarrt)
    • anglotzen verb (glotze an, glotzt an, glotzte an, glotztet an, angeglotzt)
    • gaffen verb (gaffe, gaffst, gafft, gaffte, gafftet, gegafft)
    • angaffen verb (gaffe an, gaffst an, gafft an, gaffte an, gafftet an, angegafft)

Conjugations for aanstaren:

o.t.t.
  1. staar aan
  2. staart aan
  3. staart aan
  4. staren aan
  5. staren aan
  6. staren aan
o.v.t.
  1. staarde aan
  2. staarde aan
  3. staarde aan
  4. staarden aan
  5. staarden aan
  6. staarden aan
v.t.t.
  1. heb aangestaard
  2. hebt aangestaard
  3. heeft aangestaard
  4. hebben aangestaard
  5. hebben aangestaard
  6. hebben aangestaard
v.v.t.
  1. had aangestaard
  2. had aangestaard
  3. had aangestaard
  4. hadden aangestaard
  5. hadden aangestaard
  6. hadden aangestaard
o.t.t.t.
  1. zal aanstaren
  2. zult aanstaren
  3. zal aanstaren
  4. zullen aanstaren
  5. zullen aanstaren
  6. zullen aanstaren
o.v.t.t.
  1. zou aanstaren
  2. zou aanstaren
  3. zou aanstaren
  4. zouden aanstaren
  5. zouden aanstaren
  6. zouden aanstaren
diversen
  1. staar aan!
  2. staart aan!
  3. aangestaard
  4. aanstarende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanstaren [znw.] nomen

  1. aanstaren (aangapen; verbaasd aanzien)
    Anstarren; Anglotzen; Angaffen

Translation Matrix for aanstaren:

NounRelated TranslationsOther Translations
Angaffen aangapen; aanstaren; verbaasd aanzien verbaasd aangapen; verbaasd aanstaren; verbaasd aanzien
Anglotzen aangapen; aanstaren; verbaasd aanzien
Anstarren aangapen; aanstaren; verbaasd aanzien
VerbRelated TranslationsOther Translations
angaffen aangapen; aanstaren
anglotzen aangapen; aanstaren staren; turen
gaffen aangapen; aanstaren aankijken; bekijken; gadeslaan; toeschouwen
starren aangapen; aanstaren; staren doelloos kijken; staarogen; staren; stijf staan; stokstijf staan; turen
stieren aangapen; aanstaren; staren staarogen; staren; turen; wezenloos kijken

Wiktionary Translations for aanstaren:

aanstaren
verb
  1. langdurig aankijken