Summary
Dutch
Detailed Translations for aangetroffen from Dutch to German
aangetroffen:
-
aangetroffen
Translation Matrix for aangetroffen:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
angetroffen | aangetroffen | gevonden; onbedekt |
Related Words for "aangetroffen":
aantreffen:
Conjugations for aantreffen:
o.t.t.
- tref aan
- treft aan
- treft aan
- treffen aan
- treffen aan
- treffen aan
o.v.t.
- trof aan
- trof aan
- trof aan
- troffen aan
- troffen aan
- troffen aan
v.t.t.
- heb aangetroffen
- hebt aangetroffen
- heeft aangetroffen
- hebben aangetroffen
- hebben aangetroffen
- hebben aangetroffen
v.v.t.
- had aangetroffen
- had aangetroffen
- had aangetroffen
- hadden aangetroffen
- hadden aangetroffen
- hadden aangetroffen
o.t.t.t.
- zal aantreffen
- zult aantreffen
- zal aantreffen
- zullen aantreffen
- zullen aantreffen
- zullen aantreffen
o.v.t.t.
- zou aantreffen
- zou aantreffen
- zou aantreffen
- zouden aantreffen
- zouden aantreffen
- zouden aantreffen
diversen
- tref aan!
- treft aan!
- aangetroffen
- aantreffende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aantreffen (vinden)
Translation Matrix for aantreffen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Antreffen | aantreffen; vinden | |
Finden | aantreffen; vinden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
antreffen | aantreffen; tegenkomen; vinden | |
auffinden | aantreffen; tegenkomen; vinden | ontdekken; vinden |
begegnen | aantreffen; tegenkomen; vinden | bejegenen; bijeen komen; concessies doen; kennis maken met; naderen; ontmoeten; samenkomen; tegemoetkomen; tegen het lijf lopen; tegenkomen; toenaderen; treffen; welwillendheid tonen |
finden | aantreffen; tegenkomen; vinden | lokaliseren; menen; ontdekken; opsporen; traceren; van mening zijn; vinden |
vorfinden | aantreffen; tegenkomen; vinden |
Wiktionary Translations for aantreffen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aantreffen | → finden | ↔ find — encounter, locate, discover |
• aantreffen | → antreffen; begegnen | ↔ rencontrer — trouver en chemin une personne ou une chose. |
• aantreffen | → finden; befinden; ermitteln | ↔ trouver — rencontrer ce que l’on chercher. |