Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. aanvaringen:
  2. aanvaring:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanvaringen from Dutch to German

aanvaringen:

aanvaringen [de ~] nomen, plural

  1. de aanvaringen (ruzies)
    die Steitigkeiten; die Kräche; die Streitereien

Translation Matrix for aanvaringen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Kräche aanvaringen; ruzies
Steitigkeiten aanvaringen; ruzies
Streitereien aanvaringen; ruzies

Related Words for "aanvaringen":


aanvaringen form of aanvaring:

aanvaring [de ~ (v)] nomen

  1. de aanvaring (botsing)
    die Kollision; der Zusammenstoß

Translation Matrix for aanvaring:

NounRelated TranslationsOther Translations
Kollision aanvaring; botsing aanrijding; botsing; collisie; conflict; onenigheid; ruzie; twist
Zusammenstoß aanvaring; botsing aanrijding; botsing; collisie; conflict; duw; duwtje; onenigheid; opeen knallen; por; ruzie; stoot; stootje; twist; zet

Related Words for "aanvaring":


Wiktionary Translations for aanvaring:

aanvaring
noun
  1. Zusammenstoß (mit einem Fahrzeug)

Cross Translation:
FromToVia
aanvaring Anstoß; Rütteln; Schütteln; Schüttern; Kollision choccollision brusque, impact d’un corps avec un autre corps.