Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. afsplitsing:
  2. Wiktionary:
    • afsplitsing → Fork


Dutch

Detailed Translations for afsplitsing from Dutch to German

afsplitsing:

afsplitsing [de ~ (v)] nomen

  1. de afsplitsing (afsplijting; afsplitsen; afsplijten)
    die Abspaltung
  2. de afsplitsing (afscheiding)
    die Abspaltung; die Trennung; die Abtrennung; die Absonderung

Translation Matrix for afsplitsing:

NounRelated TranslationsOther Translations
Absonderung afscheiding; afsplitsing afscheiding; afzondering; beschot; isolatie; isolering; schot; tussenmuur; tussenschot
Abspaltung afscheiding; afsplijten; afsplijting; afsplitsen; afsplitsing dissidentie
Abtrennung afscheiding; afsplitsing afscheiding; afvalligheid; afzondering; beschot; desertie; hek; hekwerk; isolering; schot; tussenmuur; tussenschot; verlating
Trennung afscheiding; afsplitsing afscheiding; afzondering; beschot; breken; isolering; ontwarring; scheiding; schifting; schot; segregatie; selectie; splitsen; tussenmuur; tussenschot; verbreking

Wiktionary Translations for afsplitsing:


Cross Translation:
FromToVia
afsplitsing Fork fork — computer science: splitting of a process