Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. afwaarderen:


Dutch

Detailed Translations for afwaarderen from Dutch to German

afwaarderen:

afwaarderen verb (waardeer af, waardeert af, waardeerde af, waardeerden af, afgewaardeerd)

  1. afwaarderen (devalueren)
    abwerten; devalorisieren
    • abwerten verb (werte ab, wertest ab, wertet ab, wertete ab, wertetet ab, abgewertet)
    • devalorisieren verb (devalorisiere, devalorisierst, devalorisiert, devalorisierte, devalorisiertet, devalorisert)

Conjugations for afwaarderen:

o.t.t.
  1. waardeer af
  2. waardeert af
  3. waardeert af
  4. waarderen af
  5. waarderen af
  6. waarderen af
o.v.t.
  1. waardeerde af
  2. waardeerde af
  3. waardeerde af
  4. waardeerden af
  5. waardeerden af
  6. waardeerden af
v.t.t.
  1. ben afgewaardeerd
  2. bent afgewaardeerd
  3. is afgewaardeerd
  4. zijn afgewaardeerd
  5. zijn afgewaardeerd
  6. zijn afgewaardeerd
v.v.t.
  1. was afgewaardeerd
  2. was afgewaardeerd
  3. was afgewaardeerd
  4. waren afgewaardeerd
  5. waren afgewaardeerd
  6. waren afgewaardeerd
o.t.t.t.
  1. zal afwaarderen
  2. zult afwaarderen
  3. zal afwaarderen
  4. zullen afwaarderen
  5. zullen afwaarderen
  6. zullen afwaarderen
o.v.t.t.
  1. zou afwaarderen
  2. zou afwaarderen
  3. zou afwaarderen
  4. zouden afwaarderen
  5. zouden afwaarderen
  6. zouden afwaarderen
diversen
  1. waardeer af!
  2. waardeert af!
  3. afgewaardeerd
  4. afwaarderende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afwaarderen [znw.] nomen

  1. afwaarderen (devalueren)
    Abwerten

Translation Matrix for afwaarderen:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abwerten afwaarderen; devalueren
VerbRelated TranslationsOther Translations
abwerten afwaarderen; devalueren
devalorisieren afwaarderen; devalueren