Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. benodigde:
  2. benodigen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for benodigde from Dutch to German

benodigde:

benodigde [znw.] nomen

  1. benodigde (uitrusting; outfit; outillage; )
    die Ausstattung; die Ausrüstung; die Verzierung; die Ausschmückung; die Ausstaffierung; die Girlande; die Zierde

Translation Matrix for benodigde:

NounRelated TranslationsOther Translations
Ausrüstung benodigde; monstering; outfit; outillage; uitmonstering; uitrusting; uitzet; versiering toerusting; uitrusting
Ausschmückung benodigde; monstering; outfit; outillage; uitmonstering; uitrusting; uitzet; versiering corsage; decor; decoratie; decoreren; draperie; garnering; opluisteren; opluistering; opsieren; opsiering; opsmukken; ornamentiek; sierwerk; tooi; tooien; versieren; versiering; versieringen aanbrengen; versiersel
Ausstaffierung benodigde; monstering; outfit; outillage; uitmonstering; uitrusting; uitzet; versiering gewaad; kleren; tenue
Ausstattung benodigde; monstering; outfit; outillage; uitmonstering; uitrusting; uitzet; versiering aankleding; decoratie; gewaad; inrichting; kleren; tenue; toerusting; uitrusting; versiering
Girlande benodigde; monstering; outfit; outillage; uitmonstering; uitrusting; uitzet; versiering bloemenfestoen; bloemenslinger; guirlande; opluisteren; slinger; tooien; versieren
Verzierung benodigde; monstering; outfit; outillage; uitmonstering; uitrusting; uitzet; versiering corsage; decor; decoratie; draperie; garnering; opluisteren; opluistering; opsiering; ornament; ornamentiek; sierwerk; tooi; tooien; versieren; versiering; versiersel
Zierde benodigde; monstering; outfit; outillage; uitmonstering; uitrusting; uitzet; versiering

benodigde form of benodigen:

benodigen verb (benodig, benodigt, benodigde, benodigden, benodigd)

  1. benodigen (nodig hebben; behoeven)
    brauchen; nötig haben; bedürfen
    • brauchen verb (brauche, brauchst, braucht, brauchte, brauchtet, gebraucht)
    • bedürfen verb (bedarf, bedarfst, bedurfte, bedurftet, bedurft)

Conjugations for benodigen:

o.t.t.
  1. benodig
  2. benodigt
  3. benodigt
  4. benodigen
  5. benodigen
  6. benodigen
o.v.t.
  1. benodigde
  2. benodigde
  3. benodigde
  4. benodigden
  5. benodigden
  6. benodigden
v.t.t.
  1. heb benodigd
  2. hebt benodigd
  3. heeft benodigd
  4. hebben benodigd
  5. hebben benodigd
  6. hebben benodigd
v.v.t.
  1. had benodigd
  2. had benodigd
  3. had benodigd
  4. hadden benodigd
  5. hadden benodigd
  6. hadden benodigd
o.t.t.t.
  1. zal benodigen
  2. zult benodigen
  3. zal benodigen
  4. zullen benodigen
  5. zullen benodigen
  6. zullen benodigen
o.v.t.t.
  1. zou benodigen
  2. zou benodigen
  3. zou benodigen
  4. zouden benodigen
  5. zouden benodigen
  6. zouden benodigen
diversen
  1. benodig!
  2. benodigt!
  3. benodigd
  4. benodigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for benodigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
bedürfen behoeven; benodigen; nodig hebben
brauchen behoeven; benodigen; nodig hebben hoeven
nötig haben behoeven; benodigen; nodig hebben

Wiktionary Translations for benodigen:

benodigen
verb
  1. nodig hebben

Cross Translation:
FromToVia
benodigen brauchen; benötigen need — to have an absolute requirement for