Dutch
Detailed Translations for bespuiten from Dutch to German
bespuiten:
-
bespuiten (besproeien; bevochtigen; sproeien)
Conjugations for bespuiten:
o.t.t.
- bespuit
- bespuit
- bespuit
- bespuiten
- bespuiten
- bespuiten
o.v.t.
- bespoot
- bespoot
- bespoot
- bespoten
- bespoten
- bespoten
v.t.t.
- heb bespoten
- hebt bespoten
- heeft bespoten
- hebben bespoten
- hebben bespoten
- hebben bespoten
v.v.t.
- had bespoten
- had bespoten
- had bespoten
- hadden bespoten
- hadden bespoten
- hadden bespoten
o.t.t.t.
- zal bespuiten
- zult bespuiten
- zal bespuiten
- zullen bespuiten
- zullen bespuiten
- zullen bespuiten
o.v.t.t.
- zou bespuiten
- zou bespuiten
- zou bespuiten
- zouden bespuiten
- zouden bespuiten
- zouden bespuiten
diversen
- bespuit!
- bespuit!
- bespoten
- bespuitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bespuiten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
begießen | besproeien; bespuiten; bevochtigen; sproeien | begieten; besproeien; water geven |
besprühen | besproeien; bespuiten; bevochtigen; sproeien | begieten; bespatten; bespetteren; besproeien; water geven |
beträufeln | besproeien; bespuiten; bevochtigen; sproeien | begieten; besproeien; water geven |
External Machine Translations: