Dutch

Detailed Translations for besturing from Dutch to German

besturing:

besturing [de ~ (v)] nomen

  1. de besturing (bediening)
    die Steuerung; die Steuervorrichtung; die Lenkung; die Bewirtschaftung; die Angestellten
  2. de besturing (gedrag; houding; leiding; rijrichting; plan)
    der Kurs; der Aktienkurs; die Notiz
  3. de besturing
    die Kontrolle

Translation Matrix for besturing:

NounRelated TranslationsOther Translations
Aktienkurs besturing; gedrag; houding; leiding; plan; rijrichting
Angestellten bediening; besturing arbeidskrachten; employees; mankracht; personeel; staf; werknemers
Bewirtschaftung bediening; besturing
Kontrolle besturing beheer; beheersing; bescherming; bewaking; check up; controle; hoede; inspectie; kaartcontrole; keuring; surveillance; toezicht; zeggenschap; zelfbeheersing; zorg
Kurs besturing; gedrag; houding; leiding; plan; rijrichting cursus; herleidingskoers; koers; koersnotering; kursus; leergang; les; onderricht; onderrichting; onderwijs; richting; studie; valuta; wisselkoers
Lenkung bediening; besturing stuurinrichting; stuurknuppel
Notiz besturing; gedrag; houding; leiding; plan; rijrichting aantekening; attest; bewijs; briefje; kattebelletje; kladbriefje; kladje; krabbel; krabbelbriefje; noot; notitie; opschrijving; schrijfsel; zakelijke notitie
Steuerung bediening; besturing stuurinrichting
Steuervorrichtung bediening; besturing stuurinrichting; stuurknuppel; stuurmechanisme; stuursysteem; stuurtoestel