Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. bezondigen:


Dutch

Detailed Translations for bezondigen from Dutch to German

bezondigen:

bezondigen verb (bezondig, bezondigt, bezondigde, bezondigden, bezondigd)

  1. bezondigen
    sündigen
    • sündigen verb (sündige, sündigst, sündigt, sündigte, sündigtet, gesündigt)

Conjugations for bezondigen:

o.t.t.
  1. bezondig
  2. bezondigt
  3. bezondigt
  4. bezondigen
  5. bezondigen
  6. bezondigen
o.v.t.
  1. bezondigde
  2. bezondigde
  3. bezondigde
  4. bezondigden
  5. bezondigden
  6. bezondigden
v.t.t.
  1. heb bezondigd
  2. hebt bezondigd
  3. heeft bezondigd
  4. hebben bezondigd
  5. hebben bezondigd
  6. hebben bezondigd
v.v.t.
  1. had bezondigd
  2. had bezondigd
  3. had bezondigd
  4. hadden bezondigd
  5. hadden bezondigd
  6. hadden bezondigd
o.t.t.t.
  1. zal bezondigen
  2. zult bezondigen
  3. zal bezondigen
  4. zullen bezondigen
  5. zullen bezondigen
  6. zullen bezondigen
o.v.t.t.
  1. zou bezondigen
  2. zou bezondigen
  3. zou bezondigen
  4. zouden bezondigen
  5. zouden bezondigen
  6. zouden bezondigen
diversen
  1. bezondig!
  2. bezondigt!
  3. bezondigd
  4. bezondigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bezondigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
sündigen bezondigen een zonde begaan; zondigen

Related Definitions for "bezondigen":

  1. iets doen wat eigenlijk niet mag1
    • af en toe bezondig ik me aan een lekker gebakje1