Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. bondigheid:
  2. bondig:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bondigheid from Dutch to German

bondigheid:

bondigheid [de ~ (v)] nomen

  1. de bondigheid (beknoptheid; kortheid)
    die Kürze; die Knappheit; die Bündigkeit

Translation Matrix for bondigheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
Bündigkeit beknoptheid; bondigheid; kortheid
Knappheit beknoptheid; bondigheid; kortheid gebrek; krapte; schaarsheid; schaarste; tekort
Kürze beknoptheid; bondigheid; kortheid kortheid

Related Words for "bondigheid":


bondigheid form of bondig:

bondig adj

  1. bondig (kort)
  2. bondig (summier)

Translation Matrix for bondig:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
bündig bondig; kort; summier beknopt; kernachtig; minimaal; raak; samengevat; summier
knapp bondig; summier armzalig; bekrompen; benepen; berooid; dichtbij; droog; eng; in de buurt; karig; klein; kleingeestig; kleinzielig; krap; krap bij kas; mager; met weinig ruimte; nabij; nabijgelegen; nauw; nauwsluitend; niet overvloedig; ondermaats; pover; ragfijn; schamel; schraal; schriel; smal; smalletjes; strak; van geringe afmeting; van geringe breedte; vlakbij
kurz bondig; kort; summier beknopt; kortweg; minimaal; samengevat; summier; zonder omhaal
kurzgefaßt bondig; kort beknopt; in het kort; samengevat; summier
summarisch bondig; kort; summier minimaal; summier

Related Words for "bondig":

  • bondigheid, bondiger, bondigere, bondigst, bondigste, bondige

Wiktionary Translations for bondig:


Cross Translation:
FromToVia
bondig prägnant brief — concise
bondig knapp; prägnant; kurz; konzis; bündig concise — brief and precise
bondig bündig; knapp; kurz; lapidar; prägnant succinct — brief and to the point
bondig knapp; prägnant terse — of a concise style or speech
bondig bündig; gedrängt; konzis; kurz concis — Qui exprimer quelque chose le plus clairement possible avec un nombre de mots restreint.