Summary
Dutch to German: more detail...
- buffel:
- buffelen:
-
Wiktionary:
- buffel → Wisent, Büffel, Bison, Kuhantilope
Dutch
Detailed Translations for buffel from Dutch to German
buffel:
-
de buffel (karbouw)
Translation Matrix for buffel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Büffel | buffel; karbouw | |
Kerabau | buffel; karbouw |
Related Words for "buffel":
Wiktionary Translations for buffel:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• buffel | → Wisent; Büffel | ↔ buffalo — Old World mammals |
• buffel | → Büffel; Bison | ↔ buffalo — North American bison |
• buffel | → Kuhantilope | ↔ bubale — zool|nocat=1 Une des espèces d’antilope d’Afrique dont les cornes annelées à double courbure ont la pointe en arrière, nom vernaculaire de plusieurs espèces de bovidés. |
• buffel | → Büffel | ↔ buffle — élevage|fr Nom donné à plusieurs espèces de bovidés sauvages ou domestiques des genres Bubalus et Syncerus. |
buffelen:
-
buffelen (hard werken; half dood werken; afbeulen; kapotwerken; een ongeluk werken; pezen; sloven; aanpoten)
Conjugations for buffelen:
o.t.t.
- buffel
- buffelt
- buffelt
- buffelen
- buffelen
- buffelen
o.v.t.
- buffelde
- buffelde
- buffelde
- buffelden
- buffelden
- buffelden
v.t.t.
- heb gebuffeld
- hebt gebuffeld
- heeft gebuffeld
- hebben gebuffeld
- hebben gebuffeld
- hebben gebuffeld
v.v.t.
- had gebuffeld
- had gebuffeld
- had gebuffeld
- hadden gebuffeld
- hadden gebuffeld
- hadden gebuffeld
o.t.t.t.
- zal buffelen
- zult buffelen
- zal buffelen
- zullen buffelen
- zullen buffelen
- zullen buffelen
o.v.t.t.
- zou buffelen
- zou buffelen
- zou buffelen
- zouden buffelen
- zouden buffelen
- zouden buffelen
diversen
- buffel!
- buffelt!
- gebuffeld
- buffelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for buffelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
schuften | aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven | aanpoten; afbeulen; afjakkeren; afsloven; flink aanpakken; grondig aanpakken; hard werken; hardlopen; ploeteren; rennen; sappelen; sloven; stevig aanpakken; streng behandelen; uitsloven; zich afsloven; zwoegen |
schwer arbeiten | aanpoten; afbeulen; buffelen; een ongeluk werken; half dood werken; hard werken; kapotwerken; pezen; sloven | flink aanpakken; grondig aanpakken; stevig aanpakken |