Summary
Dutch to German: more detail...
- confronteren:
-
Wiktionary:
- confronteren → konfrontieren
- confronteren → konfrontieren, entgegentreten, gegenübertreten, Sache, stellen, begegnen
Dutch
Detailed Translations for confronteren from Dutch to German
confronteren:
-
confronteren (onder ogen zien)
konfrontieren-
konfrontieren verb (konfrontiere, konfrontierst, konfrontiert, konfrontierte, konfrontiertet, konfrontiert)
-
-
confronteren (tegenover elkaar stellen; oog in oog laten komen)
konfrontieren; auge zu auge stehen; gegenüber einander stellen-
konfrontieren verb (konfrontiere, konfrontierst, konfrontiert, konfrontierte, konfrontiertet, konfrontiert)
-
auge zu auge stehen verb
-
Conjugations for confronteren:
o.t.t.
- confronteer
- confronteert
- confronteert
- confronteren
- confronteren
- confronteren
o.v.t.
- confronteerde
- confronteerde
- confronteerde
- confronteerden
- confronteerden
- confronteerden
v.t.t.
- heb geconfronteerd
- hebt geconfronteerd
- heeft geconfronteerd
- hebben geconfronteerd
- hebben geconfronteerd
- hebben geconfronteerd
v.v.t.
- had geconfronteerd
- had geconfronteerd
- had geconfronteerd
- hadden geconfronteerd
- hadden geconfronteerd
- hadden geconfronteerd
o.t.t.t.
- zal confronteren
- zult confronteren
- zal confronteren
- zullen confronteren
- zullen confronteren
- zullen confronteren
o.v.t.t.
- zou confronteren
- zou confronteren
- zou confronteren
- zouden confronteren
- zouden confronteren
- zouden confronteren
en verder
- ben geconfronteerd
- bent geconfronteerd
- is geconfronteerd
- zijn geconfronteerd
- zijn geconfronteerd
- zijn geconfronteerd
diversen
- confronteer!
- confronteert!
- geconfronteerd
- confronterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for confronteren:
Wiktionary Translations for confronteren:
confronteren
Cross Translation:
verb
-
iemand laten zien wat diegene heeft gedaan
- confronteren → konfrontieren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• confronteren | → konfrontieren; entgegentreten | ↔ confront — To stand or meet facing, especially in competition, hostility or defiance |
• confronteren | → konfrontieren; gegenübertreten | ↔ confront — To engage in confrontation |
• confronteren | → Sache; konfrontieren; stellen | ↔ confront — To deal with |
• confronteren | → begegnen; konfrontieren | ↔ confront — To come up against; to encounter |
• confronteren | → konfrontieren | ↔ confront — To something bring face to face with |