Dutch

Detailed Translations for dokken from Dutch to German

dokken:

dokken [het ~] nomen

  1. het dokken (betalen; voldoen)
    die Zahlung; die Begleichung; Zahlen; Abtragen; Abzahlen

dokken verb (dok, dokt, dokte, dokten, gedokt)

  1. dokken (betalen; afrekenen)
    bezahlen; auszahlen; entgelten; belohnen; besolden
    • bezahlen verb (bezahle, bezahlst, bezahlt, bezahlte, bezahltet, bezahlt)
    • auszahlen verb (zahle aus, zahlst aus, zahlt aus, zahlte aus, zahltet aus, ausgezahlt)
    • entgelten verb (entgelte, entgeltest, entgeltet, entgeltete, entgeltetet, entgeltet)
    • belohnen verb (belohne, belohnst, belohnt, belohnte, belohntet, belohnt)
    • besolden verb (besolde, besoldest, besoldet, besoldete, besoldetet, besoldet)
  2. dokken

Conjugations for dokken:

o.t.t.
  1. dok
  2. dokt
  3. dokt
  4. dokken
  5. dokken
  6. dokken
o.v.t.
  1. dokte
  2. dokte
  3. dokte
  4. dokten
  5. dokten
  6. dokten
v.t.t.
  1. heb gedokt
  2. hebt gedokt
  3. heeft gedokt
  4. hebben gedokt
  5. hebben gedokt
  6. hebben gedokt
v.v.t.
  1. had gedokt
  2. had gedokt
  3. had gedokt
  4. hadden gedokt
  5. hadden gedokt
  6. hadden gedokt
o.t.t.t.
  1. zal dokken
  2. zult dokken
  3. zal dokken
  4. zullen dokken
  5. zullen dokken
  6. zullen dokken
o.v.t.t.
  1. zou dokken
  2. zou dokken
  3. zou dokken
  4. zouden dokken
  5. zouden dokken
  6. zouden dokken
en verder
  1. is gedokt
  2. zijn gedokt
diversen
  1. dok!
  2. dokt!
  3. gedokt
  4. dokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for dokken:

NounRelated TranslationsOther Translations
Abtragen betalen; dokken; voldoen afdragen; kleding afdragen; wegdragen
Abzahlen betalen; dokken; voldoen
Begleichung betalen; dokken; voldoen aanzuivering; compensatie; restituties; tegemoetkoming; terugbetalingen
Zahlen betalen; dokken; voldoen
Zahlung betalen; dokken; voldoen betaling
VerbRelated TranslationsOther Translations
andocken dokken in de houder plaatsen; koppelen; uitlijnen
auszahlen afrekenen; betalen; dokken belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren
belohnen afrekenen; betalen; dokken belonen; betalen; bezoldigen; compenseren; goedmaken; honoreren; salariëren; vergoeden
besolden afrekenen; betalen; dokken belonen; betalen; bezoldigen; honoreren; salariëren
bezahlen afrekenen; betalen; dokken bekopen; belonen; betalen; bezoldigen; duur bekopen; honoreren; salariëren; zich kwijten
entgelten afrekenen; betalen; dokken belonen; betalen; bezoldigen; boeten; compenseren; goedmaken; honoreren; ontgelden; salariëren; vergoeden

Related Words for "dokken":


Wiktionary Translations for dokken:

dokken
verb
  1. node betalen
  2. in dok brengen

Cross Translation:
FromToVia
dokken berappen; blechen casquer — (argot) payer (souvent une grosse somme), faire les frais de quelque chose.
dokken kaufen; zahlen; abzahlen; auszahlen; bezahlen; einzahlen; entrichten payer — Donner de l’argent pour un bien ou un service

dokken form of dok:

dok [de ~] nomen

  1. de dok
    Dock; die Werft; die Schiffswerft; der Schiffbauplatz

Translation Matrix for dok:

NounRelated TranslationsOther Translations
Dock dok
Schiffbauplatz dok scheepsbouwwerf; scheepshelling; scheepswerf
Schiffswerft dok scheepsbouwwerf; scheepshelling; scheepswerf; werf
Werft dok scheepsbouwwerf; scheepshelling; scheepswerf

Related Words for "dok":


Wiktionary Translations for dok:

dok
noun
  1. Schiffbau: gemauertes Becken oder schwimmender Hohlkörper aus Stahl zur Trockenlegung von Schiffen, an denen Außenarbeiten erforderlich sind

External Machine Translations: