Summary
Dutch to German: more detail...
- dopen:
- dop:
-
Wiktionary:
- dopen → eintauchen, taufen, nennen
- dopen → taufen, einweihen
- dop → Gehäuse, Rumpf, Schale, Schiffskörper, Schiffsrumpf, Borke, Hülse, Rinde, Baumrinde
Dutch
Detailed Translations for dopen from Dutch to German
dopen:
-
dopen
Conjugations for dopen:
o.t.t.
- doop
- doopt
- doopt
- dopen
- dopen
- dopen
o.v.t.
- doopte
- doopte
- doopte
- doopten
- doopten
- doopten
v.t.t.
- heb gedoopt
- hebt gedoopt
- heeft gedoopt
- hebben gedoopt
- hebben gedoopt
- hebben gedoopt
v.v.t.
- had gedoopt
- had gedoopt
- had gedoopt
- hadden gedoopt
- hadden gedoopt
- hadden gedoopt
o.t.t.t.
- zal dopen
- zult dopen
- zal dopen
- zullen dopen
- zullen dopen
- zullen dopen
o.v.t.t.
- zou dopen
- zou dopen
- zou dopen
- zouden dopen
- zouden dopen
- zouden dopen
en verder
- ben gedoopt
- bent gedoopt
- is gedoopt
- zijn gedoopt
- zijn gedoopt
- zijn gedoopt
diversen
- doop!
- doopt!
- gedoopt
- dopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het dopen
Translation Matrix for dopen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Eintauchen | dopen | indompelen; indopen |
Taufen | dopen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
taufen | dopen |
Related Words for "dopen":
Wiktionary Translations for dopen:
dopen
Cross Translation:
verb
-
iets in een vloeistof steken
- dopen → eintauchen
-
iemand ritueel met water besprenkelen of erin onderdompelen en zodoende tot een geloof toelaten
- dopen → taufen
-
een naam geven
- dopen → nennen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dopen | → taufen | ↔ christen — to perform the religious act |
• dopen | → taufen; einweihen | ↔ baptiser — (religion) rendre chrétien par le baptême. |
dopen form of dop:
Translation Matrix for dop:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Deckel | bolster; dop; schaal; schil | deksel; deksels; kleppen; lid; vuldoppen |
Glasglocke | boerenhuis; deksel; dop; kaasstolp; stolp; stolphuis; stulpkooi | glazen klok; glazen stolp |
Glocke | boerenhuis; deksel; dop; kaasstolp; stolp; stolphuis; stulpkooi | bel; schel |
Kappe | bolster; dop; schaal; schil | afdekkap; baret; bolkap; bolsegment; dak; hoofdbedekking; hoofddeksel; kap; koepel; muts; overdekking; overkapping; pet |
Käseglocke | boerenhuis; deksel; dop; kaasstolp; stolp; stolphuis; stulpkooi | |
Verschlusskappe | dop; sluitdop |