Dutch
Detailed Translations for druil from Dutch to German
druil:
-
de druil
Translation Matrix for druil:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Lustlosig Person | druil |
Related Words for "druil":
druilen:
Conjugations for druilen:
o.t.t.
- druil
- druilt
- druilt
- druilen
- druilen
- druilen
o.v.t.
- druilde
- druilde
- druilde
- druilden
- druilden
- druilden
v.t.t.
- heb gedruild
- hebt gedruild
- heeft gedruild
- hebben gedruild
- hebben gedruild
- hebben gedruild
v.v.t.
- had gedruild
- had gedruild
- had gedruild
- hadden gedruild
- hadden gedruild
- hadden gedruild
o.t.t.t.
- zal druilen
- zult druilen
- zal druilen
- zullen druilen
- zullen druilen
- zullen druilen
o.v.t.t.
- zou druilen
- zou druilen
- zou druilen
- zouden druilen
- zouden druilen
- zouden druilen
diversen
- druil!
- druilt!
- gedruild
- druilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for druilen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
nieseln | druilen; miezeren | |
trödeln | druilen; miezeren | banjeren; dralen; drentelen; etteren; flaneren; griepen; klieren; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; sjokken; slenteren; talmen; teuten; treuzelen; voortsukkelen; zeiken |
zaudern | aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren | aarzelen; dubben; rekken; talmen; temporiseren; vertragen; weifelen |
zweifeln | aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren | aarzelen; dubben; onzeker zijn; talmen; twijfelen; weifelen |
zügern | aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren |