Dutch
Detailed Translations for emballeren from Dutch to German
emballeren:
-
emballeren (verpakken; inpakken; inwikkelen)
Conjugations for emballeren:
o.t.t.
- emballeer
- emballeert
- emballeert
- emballeren
- emballeren
- emballeren
o.v.t.
- emballeerde
- emballeerde
- emballeerde
- emballeerden
- emballeerden
- emballeerden
v.t.t.
- heb geëmbaleerd
- hebt geëmbaleerd
- heeft geëmbaleerd
- hebben geëmbaleerd
- hebben geëmbaleerd
- hebben geëmbaleerd
v.v.t.
- had geëmbaleerd
- had geëmbaleerd
- had geëmbaleerd
- hadden geëmbaleerd
- hadden geëmbaleerd
- hadden geëmbaleerd
o.t.t.t.
- zal emballeren
- zult emballeren
- zal emballeren
- zullen emballeren
- zullen emballeren
- zullen emballeren
o.v.t.t.
- zou emballeren
- zou emballeren
- zou emballeren
- zouden emballeren
- zouden emballeren
- zouden emballeren
en verder
- is geëmbaleerd
- zijn geëmbaleerd
diversen
- emballeer!
- emballeert!
- geëmbaleerd
- emballerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for emballeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
einpacken | emballeren; inpakken; inwikkelen; verpakken | grijpen; kartonneren; kelderen; klauwen; obsederen; pakken; uitbuiken; uitzakken; vangen; vatten; verstrikken; zakken |
einwickeln | emballeren; inpakken; inwikkelen; verpakken | inpakken; inpalmen; ompraten; overhalen; overreden; overtuigen; wikkelen |
verpacken | emballeren; inpakken; inwikkelen; verpakken | kartonneren |