Summary
Dutch
Detailed Translations for folteren from Dutch to German
folteren:
Conjugations for folteren:
o.t.t.
- folter
- foltert
- foltert
- folteren
- folteren
- folteren
o.v.t.
- folterde
- folterde
- folterde
- folterden
- folterden
- folterden
v.t.t.
- heb gefolterd
- hebt gefolterd
- heeft gefolterd
- hebben gefolterd
- hebben gefolterd
- hebben gefolterd
v.v.t.
- had gefolterd
- had gefolterd
- had gefolterd
- hadden gefolterd
- hadden gefolterd
- hadden gefolterd
o.t.t.t.
- zal folteren
- zult folteren
- zal folteren
- zullen folteren
- zullen folteren
- zullen folteren
o.v.t.t.
- zou folteren
- zou folteren
- zou folteren
- zouden folteren
- zouden folteren
- zouden folteren
en verder
- ben gefolterd
- bent gefolterd
- is gefolterd
- zijn gefolterd
- zijn gefolterd
- zijn gefolterd
diversen
- folter!
- foltert!
- gefolterd
- folterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for folteren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
foltern | folteren; kwellen; martelen; pijnigen | |
kasteien | folteren; kwellen; martelen; pijnigen | geselen; kastijden; tuchtigen |
martern | folteren; kwellen; martelen; pijnigen | koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren |
peinigen | folteren; kwellen; martelen; pijnigen | |
verletzen | folteren; kwellen; martelen; pijnigen | aanranden; belasteren; benadelen; bezeren; blesseren; deren; duperen; inbreuk maken; knauwen; krenken; kwaadspreken; kwetsen; lasteren; nadeel toebrengen; onteren; ontwijden; overtreden; pijn bezorgen; pijn doen; prikken; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; steken; steken geven; verkrachten; verwonden; zeer doen |