Dutch
Detailed Translations for gedut from Dutch to German
gedut:
-
gedut (dutten)
Translation Matrix for gedut:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Dösen | dutten; gedut | doezelen; dommelen; gedachteloos zijn; gedoezel; gedommel; gesoes; gesuf; soezen; suffen |
Nickerchen | dutten; gedut | dommel; dutje; hazenslaap; hazenslaapje; middagdutje; middagslaapje; siësta; soes; tukje; uiltje |
Schläfchen | dutten; gedut | dutje; middagdutje; middagslaapje; siësta; tukje; uiltje |
dutten:
-
het dutten (gedut)
-
dutten (een dutje doen)
-
dutten (dommelen; sluimeren; doezelen; soezen)
dösen; ein Nickerchen machen-
ein Nickerchen machen verb (mache ein Nickerchen, machst ein Nickerchen, macht ein Nickerchen, machte ein Nickerchen, machtet ein Nickerchen, ein Nickerchen gemacht)
Conjugations for dutten:
o.t.t.
- dut
- dut
- dut
- dutten
- dutten
- dutten
o.v.t.
- dutte
- dutte
- dutte
- dutten
- dutten
- dutten
v.t.t.
- heb gedut
- hebt gedut
- heeft gedut
- hebben gedut
- hebben gedut
- hebben gedut
v.v.t.
- had gedut
- had gedut
- had gedut
- hadden gedut
- hadden gedut
- hadden gedut
o.t.t.t.
- zal dutten
- zult dutten
- zal dutten
- zullen dutten
- zullen dutten
- zullen dutten
o.v.t.t.
- zou dutten
- zou dutten
- zou dutten
- zouden dutten
- zouden dutten
- zouden dutten
diversen
- dut!
- dut!
- gedut
- duttend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for dutten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Dösen | dutten; gedut | doezelen; dommelen; gedachteloos zijn; gedoezel; gedommel; gesoes; gesuf; soezen; suffen |
Nickerchen | dutten; gedut | dommel; dutje; hazenslaap; hazenslaapje; middagdutje; middagslaapje; siësta; soes; tukje; uiltje |
Schläfchen | dutten; gedut | dutje; middagdutje; middagslaapje; siësta; tukje; uiltje |
Verb | Related Translations | Other Translations |
dösen | doezelen; dommelen; dutten; een dutje doen; sluimeren; soezen | gedachteloos zijn; sluimeren; suffen; verborgen aanwezig zijn |
ein Nickerchen machen | doezelen; dommelen; dutten; sluimeren; soezen | sluimeren; verborgen aanwezig zijn |
einNickerchenmachen | dutten; een dutje doen | gedachteloos zijn; suffen |
schlummern | dutten; een dutje doen | gedachteloos zijn; kruipen; maffen; meuren; pitten; slapen; sluimeren; sluipen; suffen; verborgen aanwezig zijn |