Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. gemarmerd:
  2. marmeren:


Dutch

Detailed Translations for gemarmerd from Dutch to German

gemarmerd:

gemarmerd adj

  1. gemarmerd

Translation Matrix for gemarmerd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
marmoriert gemarmerd dooraderd; geaderd

gemarmerd form of marmeren:

marmeren verb (marmer, marmert, marmerde, marmerden, gemarmerd)

  1. marmeren
    marmorieren
    • marmorieren verb (marmoriere, marmorierst, marmoriert, marmorierte, marmoriertet, marmoriert)

Conjugations for marmeren:

o.t.t.
  1. marmer
  2. marmert
  3. marmert
  4. marmeren
  5. marmeren
  6. marmeren
o.v.t.
  1. marmerde
  2. marmerde
  3. marmerde
  4. marmerden
  5. marmerden
  6. marmerden
v.t.t.
  1. heb gemarmerd
  2. hebt gemarmerd
  3. heeft gemarmerd
  4. hebben gemarmerd
  5. hebben gemarmerd
  6. hebben gemarmerd
v.v.t.
  1. had gemarmerd
  2. had gemarmerd
  3. had gemarmerd
  4. hadden gemarmerd
  5. hadden gemarmerd
  6. hadden gemarmerd
o.t.t.t.
  1. zal marmeren
  2. zult marmeren
  3. zal marmeren
  4. zullen marmeren
  5. zullen marmeren
  6. zullen marmeren
o.v.t.t.
  1. zou marmeren
  2. zou marmeren
  3. zou marmeren
  4. zouden marmeren
  5. zouden marmeren
  6. zouden marmeren
diversen
  1. marmer!
  2. marmert!
  3. gemarmerd
  4. marmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for marmeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
marmorieren marmeren