Dutch

Detailed Translations for geschud from Dutch to German

geschud:

geschud [znw.] nomen

  1. geschud (geschok)
    Stoßen

Translation Matrix for geschud:

NounRelated TranslationsOther Translations
Stoßen geschok; geschud gestoot

schudden:

schudden verb (schud, schudt, schudde, schudden, geschud)

  1. schudden (trillen; beven)
    schütteln; beben; bibbern
  2. schudden (heen en weer bewegen)
    stoßen; erschüttern; hin und her bewegen; beben; vibrieren

Conjugations for schudden:

o.t.t.
  1. schud
  2. schudt
  3. schudt
  4. schudden
  5. schudden
  6. schudden
o.v.t.
  1. schudde
  2. schudde
  3. schudde
  4. schudden
  5. schudden
  6. schudden
v.t.t.
  1. heb geschud
  2. hebt geschud
  3. heeft geschud
  4. hebben geschud
  5. hebben geschud
  6. hebben geschud
v.v.t.
  1. had geschud
  2. had geschud
  3. had geschud
  4. hadden geschud
  5. hadden geschud
  6. hadden geschud
o.t.t.t.
  1. zal schudden
  2. zult schudden
  3. zal schudden
  4. zullen schudden
  5. zullen schudden
  6. zullen schudden
o.v.t.t.
  1. zou schudden
  2. zou schudden
  3. zou schudden
  4. zouden schudden
  5. zouden schudden
  6. zouden schudden
en verder
  1. ben geschud
  2. bent geschud
  3. is geschud
  4. zijn geschud
  5. zijn geschud
  6. zijn geschud
diversen
  1. schud!
  2. schudt!
  3. geschud
  4. schuddend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schudden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
beben beven; heen en weer bewegen; schudden; trillen beven; bibberen; klappertanden; kleumen; koulijden; rillen; sidderen
bibbern beven; schudden; trillen beven; bibberen; rillen
erschüttern heen en weer bewegen; schudden aanstoot geven; choqueren; laten schrikken; schokken; shockeren
hin und her bewegen heen en weer bewegen; schudden
schütteln beven; schudden; trillen hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten
stoßen heen en weer bewegen; schudden aanduwen; aanrijden; botsen; direct leiden; een por geven; hengsten; keihard trappen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; porren; rammen; schoppen; stompen; stoten; stoten op; toesteken; toestoten; trappen; trappen geven; vastlopen
vibrieren heen en weer bewegen; schudden beven; bibberen; rillen; sidderen; trillen; vibreren

Related Definitions for "schudden":

  1. heen en weer of op en neer bewegen1
    • hij schudde van het lachen1
  2. het een aantal keren bewegen1
    • ik schud het pak melk1

Wiktionary Translations for schudden:

schudden
verb
  1. snel heen en weer bewegen om iets te mengen
schudden
verb
  1. (transitiv) einen Gegenstand oder eine Person schnell hin und her bewegen

Cross Translation:
FromToVia
schudden schneiden cut — to divide a pack of playing cards
schudden schütteln; erschüttern shake — transitive: to cause to move
schudden mischen shuffle — to put in a random order
schudden schlingen; schwingen; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen agiter — Traductions à trier suivant le sens
schudden diskutieren; erörtern; verhandeln; besprechen; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen débattrediscuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments.
schudden trüben; in Unordnung bringen; in Verwirrung bringen; verwirren; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen troublerrendre trouble.
schudden bewegen; erschüttern; rühren; ergreifen; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen émouvoirprovoquer une émotion.

External Machine Translations: