Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. gesetteld:
  2. settelen:


Dutch

Detailed Translations for gesetteld from Dutch to German

gesetteld:

gesetteld adj

  1. gesetteld (gevestigd)

Translation Matrix for gesetteld:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
ansässig gesetteld; gevestigd gedomicilieerd; gevestigd; gezeten; woonachtig; zetelend

gesetteld form of settelen:

settelen verb (settel, settelt, settelde, settelden, gesetteld)

  1. settelen (koloniseren; vestigen)
    besiedeln; urbarmachen; kolonisieren
    • besiedeln verb (besiedele, besiedelst, besiedelt, besiedelte, besiedeltet, besiedelt)
    • kolonisieren verb (kolonisiere, kolonisierst, kolonisiert, kolonisierte, kolonisiertet, kolonisiert)

Conjugations for settelen:

o.t.t.
  1. settel
  2. settelt
  3. settelt
  4. settelen
  5. settelen
  6. settelen
o.v.t.
  1. settelde
  2. settelde
  3. settelde
  4. settelden
  5. settelden
  6. settelden
v.t.t.
  1. heb gesetteld
  2. hebt gesetteld
  3. heeft gesetteld
  4. hebben gesetteld
  5. hebben gesetteld
  6. hebben gesetteld
v.v.t.
  1. had gesetteld
  2. had gesetteld
  3. had gesetteld
  4. hadden gesetteld
  5. hadden gesetteld
  6. hadden gesetteld
o.t.t.t.
  1. zal settelen
  2. zult settelen
  3. zal settelen
  4. zullen settelen
  5. zullen settelen
  6. zullen settelen
o.v.t.t.
  1. zou settelen
  2. zou settelen
  3. zou settelen
  4. zouden settelen
  5. zouden settelen
  6. zouden settelen
en verder
  1. ben gesetteld
  2. bent gesetteld
  3. is gesetteld
  4. zijn gesetteld
  5. zijn gesetteld
  6. zijn gesetteld
diversen
  1. settel!
  2. settelt!
  3. gesetteld
  4. settelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for settelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
besiedeln koloniseren; settelen; vestigen
kolonisieren koloniseren; settelen; vestigen
urbarmachen koloniseren; settelen; vestigen bouwklaar maken; ontginnen

Related Translations for gesetteld