Modifier | Related Translations | Other Translations |
abgefeimt
|
arglistig; doortrapt; geraffineerd; geslepen; leep; link; listig; slinks; sluw
|
boefachtig; boosaardig; gemeen; gluiperig; schurkachtig; vals
|
abgehärtet
|
door en door; doorgewinterd; geroutineerd; geslepen; uitgeslapen
|
doorgewinterde; gestaald
|
aufpoliert
|
gepolijst; geslepen; gladgemaakt; gladgeslepen
|
opgesierd; opgesmukt; verfraaid
|
ausgekocht
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
adrem; bijdehand; boefachtig; boosaardig; clever; gemeen; geniaal; gevat; gluiperig; kien; pienter; raak; schrander; schurkachtig; slim; snedig; snugger; uitgeslapen; vals; vernuftig
|
berechnend
|
arglistig; doortrapt; geraffineerd; geslepen; leep; link; listig; slinks; sluw
|
berekend; berekenend; gehaaid; gewiekst; steeds op voordeel uit
|
bösartig
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
boefachtig; boosaardig; bosachtig; donker; dreigend; dubieus; duister; gemeen; giftig; glibberig; gluiperig; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; kwaadaardig; kwaadwillig; luguber; macaber; malicieus; met slechte intentie; min; obscuur; onguur; onheilspellend; schurkachtig; sinister; slecht; spookachtig; tweetongig; vals; venijnig; verdacht; verraderlijk
|
böse
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
bitter; boefachtig; boos; boosaardig; dol; donker; dreigend; dubieus; duister; furieus; gebelgd; gekwetst; gemeen; giftig; glibberig; gluiperig; hels; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; kwaad; kwaadaardig; kwaadwillig; laaiend; luguber; macaber; met slechte intentie; min; misnoegd; nijdig; obscuur; onguur; onheilspellend; razend; schurkachtig; sinister; slecht; spinnijdig; spookachtig; tierend; toornig; vals; venijnig; verdacht; vergramd; verontwaardigd; verstoord; vertoornd; woedend; woest; zeer boos; ziedend
|
doppelzüngig
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
gemeen; heimelijk; in het geheim; in het geniep; kwaadwillig; met slechte intentie; op steelse wijze; slecht; steels; steelsgewijze; tersluiks; tweetongig; vals
|
durchtrieben
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
adrem; behorende tot de harde kern; bijdehand; boefachtig; boosaardig; gemeen; gevat; gluiperig; raak; schurkachtig; snedig; vals; van de harde kern
|
eben
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
effen; juist; van één kleur; zopas; zoëven
|
egal
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
effen; indifferent; laconiek; lauw; ongefundeerd; ongegrond; ongemotiveerd; ongevoelig; ongeïnteresseerd; onverschillig; van één kleur; zonder grond
|
falsch
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
abuis; banaal; bedriegelijk; ernaast; fout; foutief; gefingeerd; gemeen; grof; kwaadwillig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; lomp; met slechte intentie; mis; nagemaakt; niet echt; niet hoog; onecht; onedel; ongepast; onjuist; onkies; onvertogen; onwaar; plat; platvloers; schunnig; slecht; ten onrechte; triviaal; tweetongig; vals; valselijk; verkeerd; vunzig
|
flach
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
doorwaadbaar; ondiep
|
gehärtet
|
door en door; doorgewinterd; geroutineerd; geslepen; uitgeslapen
|
gehard; gestaald; verstevigd
|
gehässig
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
boos; furieus; gemeen; hatelijk; kwaad; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; met sarcasme; nijdig; onedel; razend; sarcastisch; spinnijdig; stekelig; toornig; vertoornd; vijandig; woest; ziedend
|
gemein
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
banaal; bedriegelijk; bosachtig; donker; dubieus; duister; gefingeerd; gemeen; gemeenschappelijk; gewoon; gezamenlijk; glibberig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; luguber; macaber; met zijn allen; min; nagemaakt; normaal; obscuur; onecht; onedel; onguur; onwaar; ploertig; slecht; spookachtig; tezamen; vals; verdacht; vuig
|
gerieben
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
gehaaid; gevat; gewiekst; snedig; uitgeslapen
|
gerissen
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
adrem; bij de pinken; bijdehand; boefachtig; boosaardig; clever; gemeen; gescheurd; gevat; gluiperig; goochem; kien; pienter; raak; scherpzinnig; schrander; schurkachtig; slim; snedig; snugger; spitsvondig; uitgekiend; uitgeslapen; vals
|
geschliffen
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; gepolijst; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gladgemaakt; gladgeslepen; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
gelikt; gepoetst; gepolijst; gescherpt; gladjanusachtig; opgepoetst
|
gewandt
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
adrem; behendig; bekwaam; bijdehand; briljant; clever; doorkneed; ervaren; gevat; handig; ingenieus; kien; knap; kundig; kunstig; pienter; raak; schrander; slim; snedig; snugger; uitgeslapen; vaardig; vindingrijk
|
gewichst
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
adrem; bijdehand; clever; gevat; kien; pienter; raak; schrander; slim; snedig; snugger; uitgeslapen
|
gewiegt
|
gehaaid; geslepen; gewiekst; leep; sluw
|
clever; kien; pienter; schrander; slim; snugger; uitgeslapen
|
glatt
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
aangenaam; adrem; bijdehand; blinkend; botweg; comfortabel; eenvoudig; gemakkelijk; geriefelijk; gevat; gewoonweg; glad; glibberig; glimmend; glunderend; in een handomdraai; klinkklaar; kneedbaar; licht; lichtwegend; makkelijk; moeiteloos; niet moeilijk; overbeleefd; raak; rechttoe; simpel; snedig; vanzelf; vormbaar; zonder moeite
|
glattgeschliffen
|
gepolijst; geslepen; gladgemaakt; gladgeslepen
|
|
gleich
|
effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit
|
direct; eender; eenvormig; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; gelijkvormig; hetzelfde; identiek; net zo; onveranderd; op elkaar lijkend; overeenkomend; zo; zo meteen
|
heimtückisch
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; banaal; bedriegelijk; donker; dubieus; duister; gefingeerd; gemeen; geniepig; gevaarlijk; glibberig; gluiperig; grof; heimelijk; in het geheim; in het geniep; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; lomp; luguber; macaber; min; nagemaakt; obscuur; onecht; onedel; onguur; onwaar; op steelse wijze; plat; platvloers; schunnig; slecht; snood; spookachtig; steels; steelsgewijze; stiekem; tersluiks; triviaal; trouweloos; vals; verdacht; verraderlijk; vunzig
|
hinterhältig
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; banaal; bedriegelijk; boefachtig; boosaardig; donker; dubieus; duister; gefingeerd; gemeen; geniepig; glibberig; gluiperig; grof; in het geniep; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; lomp; luguber; macaber; min; nagemaakt; obscuur; onecht; onedel; onguur; onwaar; plat; platvloers; schunnig; schurkachtig; slecht; snood; spookachtig; stiekem; triviaal; vals; verdacht; vunzig
|
hinterlistig
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
achterbaks; banaal; bedriegelijk; clever; donker; doortrapt; dreigend; dubieus; duister; gefingeerd; gemeen; geniepig; glibberig; gluiperig; grof; heimelijk; huiveringwekkend; in het geheim; in het geniep; kien; kwaadwillig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; listig; lomp; luguber; macaber; met slechte intentie; min; nagemaakt; obscuur; onecht; onedel; onguur; onheilspellend; onwaar; op steelse wijze; pienter; plat; platvloers; schrander; schunnig; sinister; slecht; slim; slinks; snood; snugger; spookachtig; steels; steelsgewijze; stiekem; tersluiks; triviaal; tweetongig; uitgeslapen; vals; verdacht; vunzig
|
link
|
arglistig; doortrapt; geraffineerd; geslepen; leep; link; listig; slinks; sluw
|
|
listig
|
achterbaks; arglistig; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; link; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
boefachtig; boosaardig; clever; gemeen; gluiperig; kien; pienter; scherpzinnig; schrander; schurkachtig; slim; snugger; spitsvondig; uitgekiend; uitgeslapen; vals
|
niederträchtig
|
achterbaks; doortrapt; gehaaid; gemeen; geniepig; geraffineerd; geslepen; gewiekst; gluiperig; leep; listig; slinks; sluw; snood; stiekem; uitgekookt
|
bedriegelijk; boefachtig; boosaardig; donker; dubieus; duister; eerloos; gefingeerd; gemeen; glibberig; gluiperig; infaam; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; min; nagemaakt; niet hoog; obscuur; onecht; onedel; onguur; onwaar; ploertig; schandalig; schurkachtig; slecht; vals; verdacht; verfoeilijk
|
pfiffig
|
gehaaid; geslepen; gewiekst; leep; sluw
|
adrem; behendig; bekwaam; bij de pinken; bijdehand; clever; geestig; geinig; gevat
|