Dutch
Detailed Translations for gespten from Dutch to German
gespen:
-
gespen
schnallen; festschnallen-
festschnallen verb (schnalle fest, schnallst fest, schnallt fest, schnallte fest, schnalltet fest, festgeschnallt)
Conjugations for gespen:
o.t.t.
- gesp
- gespt
- gespt
- gespen
- gespen
- gespen
o.v.t.
- gespte
- gespte
- gespte
- gespten
- gespten
- gespten
v.t.t.
- heb gegespt
- hebt gegespt
- heeft gegespt
- hebben gegespt
- hebben gegespt
- hebben gegespt
v.v.t.
- had gegespt
- had gegespt
- had gegespt
- hadden gegespt
- hadden gegespt
- hadden gegespt
o.t.t.t.
- zal gespen
- zult gespen
- zal gespen
- zullen gespen
- zullen gespen
- zullen gespen
o.v.t.t.
- zou gespen
- zou gespen
- zou gespen
- zouden gespen
- zouden gespen
- zouden gespen
en verder
- is gegespt
- zijn gegespt
diversen
- gesp!
- gespt!
- gegespt
- gespend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for gespen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
festschnallen | aangespen; vastgespen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
festschnallen | gespen | aangespen; in de val laten lopen; strikken; vastbinden; vastgespen; vastsjorren; vastsnoeren |
schnallen | gespen | doorzien hebben; inzien |