Summary


Dutch

Detailed Translations for grijsheid from Dutch to German

grijsheid:

grijsheid [de ~ (v)] nomen

  1. de grijsheid (grijze kleur)
    Grau; die Grauheit; die Fahlheit
  2. de grijsheid (mate van grijs zijn)
    Alter; Greisenalter
  3. de grijsheid (grauwheid; somberheid; kleurloosheid; grauwte)
    die Ödheit; Grau; die Trostlosigkeit

Translation Matrix for grijsheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
Alter grijsheid; mate van grijs zijn bejaardheid; leeftijd; ouder dan 65 jaar zijn; ouderdom; oudje
Fahlheit grijsheid; grijze kleur vaalheid
Grau grauwheid; grauwte; grijsheid; grijze kleur; kleurloosheid; somberheid
Grauheit grijsheid; grijze kleur
Greisenalter grijsheid; mate van grijs zijn
Trostlosigkeit grauwheid; grauwte; grijsheid; kleurloosheid; somberheid troosteloosheid; troosteloze toestand
Ödheit grauwheid; grauwte; grijsheid; kleurloosheid; somberheid

Related Words for "grijsheid":


grijsheid form of grijs:


Translation Matrix for grijs:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
dumpf grauwkleurig; grijs afgedempt; banaal; bedompt; benauwd; beslagen; doezelig; dof; drukkend; duf; gedempt; glansloos; grof; laag-bij-de-grond; lomp; mat; muf; niet helder; onduidelijk; plat; platvloers; schunnig; soezerig; suf; triviaal; vaag; vunzig
dumpfig grauwkleurig; grijs afgedempt; banaal; doezelig; dof; flets; gedempt; grof; laag-bij-de-grond; lomp; mat; niet helder; onduidelijk; plat; platvloers; schunnig; soezerig; suf; triviaal; vaag; vunzig
düster grauwkleurig; grijs donker; dreigend; duister; huiveringwekkend; ijselijk; ijzingwekkend; luguber; naargeestig; onduidelijk; onheilspellend; onverlicht; sinister; somber; triest; troosteloos; wollig; zwaarmoedig
falb grauwkleurig; grijs bleek; flauw; flets; verschoten
farblos grauwkleurig; grijs beslagen; blank; bleek; dof; flauw; flets; glansloos; grauw; kleurloos; mat; niet helder; ongekleurd; vaal; verschoten; verveloos; verweerd
finster grauwkleurig; grijs afgedempt; donker; dreigend; duister; flauw; gedempt; huiveringwekkend; luguber; mistig; naargeestig; nevelachtig; niet helder; onduidelijk; onheilspellend; onhelder; onverlicht; sinister; somber; triest; troosteloos; vaag; vagelijk; wazig; wollig; zwaarmoedig
flau grauwkleurig; grijs armzalig; breekbaar; broos; dof; flauw; flets; fragiel; gammel; karig; krakkemikkig; krukkig; kwetsbaar; laf; lijzig; log; loom; mager; mat; mistig; nevelachtig; niet helder; onbeholpen; onduidelijk; onhandig; onhelder; pover; schamel; schraal; schutterig; slungelig; smakeloos; stumperig; stuntelig; sukkelig; teer; vaag; vagelijk; wankel; wazig; zonder smaak; zonder zout; zouteloos; zoutloos; zwak
glanzlos grauwkleurig; grijs beslagen; bleek; dof; flauw; flets; gematteerd; glansloos; kleurloos; mat; niet helder; verschoten; verveloos
grau grauwkleurig; grijs beslagen; dof; flets; glansloos; grauw; mat; niet helder; vaal
graufarbig grauwkleurig; grijs
grauhaarig grijs; grijsharig
greis grauwkleurig; grijs

Related Words for "grijs":


Related Definitions for "grijs":

  1. kleur die gemaakt is van zwart en wit1
    • oude mensen hebben vaak grijze haren1

Wiktionary Translations for grijs:

grijs
adjective
  1. de kleur grijs hebbend
grijs
adjective
  1. ohne Steigerung: Farbe, Mischung aus schwarz und weiß

Cross Translation:
FromToVia
grijs grau gray — having a color somewhere between white and black, as the ash of an ember
grijs grau gray — dreary, gloomy
grijs Grau gray — colour
grijs uralt; asbach; altersgrau hoary — white or gray with age
grijs grau gris — De couleur grise