Summary
Dutch to German: more detail...
- groeiend:
- groeien:
-
Wiktionary:
- groeien → wachsen
- groeien → wachsen, anfallen, züchten, ziehen, anbauen, gedeihen, aufwachsen, anwachsen, dicker machen, dick werden, dicker werden, sich verdicken, verdoppeln, vegetieren
Dutch
Detailed Translations for groeiend from Dutch to German
groeiend:
groeien:
-
groeien (opgroeien; groot worden)
-
groeien (toenemen; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan)
zunehmen; vergrößern; steigern; ansteigen; vermehren; ausbreiten; anschwellen; ausdehnen; ausweiten; aufstocken-
anschwellen verb (schwelle an, schwellst an, schwellt an, schwellte an, schwelltet an, angeschwellt)
Conjugations for groeien:
o.t.t.
- groei
- groeit
- groeit
- groeien
- groeien
- groeien
o.v.t.
- groeide
- groeide
- groeide
- groeiden
- groeiden
- groeiden
v.t.t.
- ben gegroeid
- bent gegroeid
- is gegroeid
- zijn gegroeid
- zijn gegroeid
- zijn gegroeid
v.v.t.
- was gegroeid
- was gegroeid
- was gegroeid
- waren gegroeid
- waren gegroeid
- waren gegroeid
o.t.t.t.
- zal groeien
- zult groeien
- zal groeien
- zullen groeien
- zullen groeien
- zullen groeien
o.v.t.t.
- zou groeien
- zou groeien
- zou groeien
- zouden groeien
- zouden groeien
- zouden groeien
diversen
- groei!
- groeit!
- gegroeid
- groeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
groeien (groeiproces; groei)
die Entwicklung; die Erzeugung; Wachstum; Entstehen; die Fortpflanzung; Aufgehen; die Heranziehung; der Wachtumsprozess
Translation Matrix for groeien:
Related Words for "groeien":
Related Definitions for "groeien":
Wiktionary Translations for groeien:
groeien
Cross Translation:
verb
groeien
-
groter worden
- groeien → wachsen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• groeien | → anfallen | ↔ accrue — increase |
• groeien | → wachsen | ↔ grow — (intransitive) to become bigger |
• groeien | → wachsen | ↔ grow — (intransitive) to appear or sprout |
• groeien | → züchten; ziehen; anbauen | ↔ grow — (transitive) to cause something to become bigger |
• groeien | → gedeihen; wachsen; aufwachsen; anwachsen | ↔ grandir — intransitif|fr devenir plus grand. |
• groeien | → dicker machen; dick werden; dicker werden; sich verdicken | ↔ grossir — rendre gros, plus ample, plus volumineux. |
• groeien | → verdoppeln | ↔ redoubler — Traductions à trier suivant le sens |
• groeien | → vegetieren | ↔ végéter — respirer, se nourrir, croître, en parlant des arbres et des plantes ; accomplir les fonctions propres à la vie des végétaux. |