Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. handwerk:
  2. handwerken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for handwerk from Dutch to German

handwerk:

handwerk [het ~] nomen

  1. het handwerk
    die Handarbeit

Translation Matrix for handwerk:

NounRelated TranslationsOther Translations
Handarbeit handwerk doe-het-zelf-werk; geknutsel; handarbeid; handenarbeid; handwerkje; knutselarij; knutselen; knutselwerk; met de handen verricht werk

Related Words for "handwerk":


Wiktionary Translations for handwerk:


Cross Translation:
FromToVia
handwerk Beruf; Handwerk; Gewerbe métierprofession.

handwerk form of handwerken:

handwerken verb (handwerk, handwerkt, handwerkte, handwerkten, gehandwerkt)

  1. handwerken
    basteln; handarbeiten
    • basteln verb (bastele, bastelst, bastelt, bastelte, basteltet, gebastelt)
    • handarbeiten verb (handarbeite, handarbeitest, handarbeitet, handarbeitete, handarbeitetet, gehandarbeitet)

Conjugations for handwerken:

o.t.t.
  1. handwerk
  2. handwerkt
  3. handwerkt
  4. handwerken
  5. handwerken
  6. handwerken
o.v.t.
  1. handwerkte
  2. handwerkte
  3. handwerkte
  4. handwerkten
  5. handwerkten
  6. handwerkten
v.t.t.
  1. heb gehandwerkt
  2. hebt gehandwerkt
  3. heeft gehandwerkt
  4. hebben gehandwerkt
  5. hebben gehandwerkt
  6. hebben gehandwerkt
v.v.t.
  1. had gehandwerkt
  2. had gehandwerkt
  3. had gehandwerkt
  4. hadden gehandwerkt
  5. hadden gehandwerkt
  6. hadden gehandwerkt
o.t.t.t.
  1. zal handwerken
  2. zult handwerken
  3. zal handwerken
  4. zullen handwerken
  5. zullen handwerken
  6. zullen handwerken
o.v.t.t.
  1. zou handwerken
  2. zou handwerken
  3. zou handwerken
  4. zouden handwerken
  5. zouden handwerken
  6. zouden handwerken
en verder
  1. is gehandwerkt
  2. zijn gehandwerkt
diversen
  1. handwerk!
  2. handwerkt!
  3. gehandwerkt
  4. handwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for handwerken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
basteln handwerken aanmodderen; fröbelen; knutselen; prutsen; rommelen; sleutelen
handarbeiten handwerken fröbelen; handarbeiden; knutselen; met de hand vervaardigen; prutsen; sleutelen

Related Words for "handwerken":