Dutch
Detailed Translations for hang from Dutch to German
hang:
-
de hang (geneigdheid; inclinatie; neiging; gezindheid)
der Hang; die Neigung; die Tendenz; die Einstellung; der Trend; die Gesinnung; die Vorliebe; die Geneigtheit
Translation Matrix for hang:
Related Words for "hang":
hangen:
-
hangen (afhangen)
hängen; abhängen; herunterhängen-
herunterhängen verb (hänge herunter, hängst herunter, herunterhängt, hängte herunter, hängtet herunter, heruntergehängt)
-
hangen (zweven)
Conjugations for hangen:
o.t.t.
- hang
- hangt
- hangt
- hangen
- hangen
- hangen
o.v.t.
- hing
- hing
- hing
- hingen
- hingen
- hingen
v.t.t.
- heb gehangen
- hebt gehangen
- heeft gehangen
- hebben gehangen
- hebben gehangen
- hebben gehangen
v.v.t.
- had gehangen
- had gehangen
- had gehangen
- hadden gehangen
- hadden gehangen
- hadden gehangen
o.t.t.t.
- zal hangen
- zult hangen
- zal hangen
- zullen hangen
- zullen hangen
- zullen hangen
o.v.t.t.
- zou hangen
- zou hangen
- zou hangen
- zouden hangen
- zouden hangen
- zouden hangen
diversen
- hang!
- hangt!
- gehangen
- hangend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for hangen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Hängen | hangen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
abhängen | afhangen; hangen | afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; loskrijgen; losmaken; lostornen; opgeven; ophouden; stoppen; tornen; uithalen; uittrekken |
gleiteen | hangen; zweven | |
herunterhängen | afhangen; hangen | naar beneden hangen; naarbeneden hangen; omlaaghangen |
hängen | afhangen; hangen; zweven | buiten hangen; bungelen; ergens aan hangen; niksen; ophangen; opknopen; rondhangen; rondlummelen |
schweben | hangen; zweven | hangende zijn; nog gaande zijn; nog onbeslist zijn |
Related Words for "hangen":
Synonyms for "hangen":
Related Definitions for "hangen":
Wiktionary Translations for hangen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• hangen | → hängen | ↔ hang — to be or remain suspended |
• hangen | → aufhängen | ↔ hang — to cause to be suspended |
• hangen | → aufhängen | ↔ hang — to be executed using gallows |
• hangen | → henken; hängen | ↔ hang — to execute by suspension from the neck |
• hangen | → aufhängen; hängen | ↔ hang — computing: to cause (a program or computer) to stop responding |
• hangen | → hängen | ↔ pendre — attacher une chose, une personne ou un animal en haut par une de ses parties, de manière qu’elle ne toucher pas en bas. |
• hangen | → hängen | ↔ retomber — tomber encore. |
External Machine Translations: