Summary
Dutch to German: more detail...
- harden:
-
Wiktionary:
- harden → härten, abhärten
- harden → härten, aushärten, fest werden, hart machen, abhärten, stählen
Dutch
Detailed Translations for hardend from Dutch to German
hardend form of harden:
-
harden (stalen; uitharden)
-
harden (trainen; oefenen; coachen; bekwamen)
trainieren; üben; ausbilden; entwickeln; heranbilden; einstudieren; einüben; bilden; proben; repetieren-
heranbilden verb (bilde heran, bildst heran, bildet heran, bildete heran, bildetet heran, herangebildet)
-
einstudieren verb (studiere ein, studierst ein, studiert ein, studierte ein, studiertet ein, einstudiert)
-
harden (uithouden; dragen; volhouden; verdragen; doorstaan; verduren; uitzingen; dulden)
Conjugations for harden:
o.t.t.
- hard
- hardt
- hardt
- harden
- harden
- harden
o.v.t.
- hardde
- hardde
- hardde
- hardden
- hardden
- hardden
v.t.t.
- ben gehard
- bent gehard
- is gehard
- zijn gehard
- zijn gehard
- zijn gehard
v.v.t.
- was gehard
- was gehard
- was gehard
- waren gehard
- waren gehard
- waren gehard
o.t.t.t.
- zal harden
- zult harden
- zal harden
- zullen harden
- zullen harden
- zullen harden
o.v.t.t.
- zou harden
- zou harden
- zou harden
- zouden harden
- zouden harden
- zouden harden
diversen
- hard!
- hardt!
- gehard
- hardend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
harden (bestand maken tegen)