Summary
Dutch to German: more detail...
- inslaan:
-
Wiktionary:
- inslaan → treffen, erlangen, erzielen, reichen, erreichen, einholen, heranreichen, sich erstrecken, erwirken, durchsetzen, klopfen, schlagen, hauen, prügeln, ausklopfen, aufschlagen, aushämmern, schlagen gegen, prasseln gegen, peitschen gegen, gelangen, anlangen, ankommen, packen, greifen, fangen, fassen, erwischen
-
User Contributed Translations for inslaan:
- abbiegen
Dutch
Detailed Translations for inslaan from Dutch to German
inslaan:
-
inslaan (stukslaan; aan stukken slaan; verbrijzelen; kapotslaan)
zerschlagen; zertrümmern; zerbrechen; kaputtschlagen; brechen-
kaputtschlagen verb (schlage kaputt, schlägst kaputt, schlägt kaputt, schlug kaputt, schlugt kaputt, kaputtgeschlagen)
-
inslaan (winkelen; boodschappen doen; inkopen; inkopen doen)
Conjugations for inslaan:
o.t.t.
- sla in
- slaat in
- slaat in
- slaan in
- slaan in
- slaan in
o.v.t.
- sloeg in
- sloeg in
- sloeg in
- sloegen in
- sloegen in
- sloegen in
v.t.t.
- ben ingeslagen
- bent ingeslagen
- is ingeslagen
- zijn ingeslagen
- zijn ingeslagen
- zijn ingeslagen
v.v.t.
- was ingeslagen
- was ingeslagen
- was ingeslagen
- waren ingeslagen
- waren ingeslagen
- waren ingeslagen
o.t.t.t.
- zal inslaan
- zult inslaan
- zal inslaan
- zullen inslaan
- zullen inslaan
- zullen inslaan
o.v.t.t.
- zou inslaan
- zou inslaan
- zou inslaan
- zouden inslaan
- zouden inslaan
- zouden inslaan
en verder
- heb ingeslagen
- hebt ingeslagen
- heeft ingeslagen
- hebben ingeslagen
- hebben ingeslagen
- hebben ingeslagen
diversen
- sla in!
- slaat in!
- ingeslagen
- inslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for inslaan:
Wiktionary Translations for inslaan:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• inslaan | → treffen; erlangen; erzielen; reichen; erreichen; einholen; heranreichen; sich erstrecken; erwirken; durchsetzen | ↔ atteindre — toucher de loin au moyen d’un projectile. |
• inslaan | → treffen; klopfen; schlagen; hauen; prügeln; ausklopfen; aufschlagen; aushämmern; schlagen gegen; prasseln gegen; peitschen gegen | ↔ frapper — A TRIER |
• inslaan | → gelangen; anlangen; erreichen; ankommen | ↔ parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général) |
• inslaan | → packen; greifen; fangen; fassen; erwischen | ↔ saisir — Prendre vivement. |