Summary
Dutch to German: more detail...
- kalf:
- kalven:
-
Wiktionary:
- kalf → Kalb, Bullenkalb, Kuhkalb
- kalven → kalben
Dutch
Detailed Translations for kalf from Dutch to German
kalf:
-
het kalf
-
het kalf
Translation Matrix for kalf:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Kalb | kalf | |
Kalbfleisch | kalf | kalfspoelet; kalfspoulet; kalfsvlees |
Related Words for "kalf":
kalf form of kalven:
-
kalven (kalveren werpen)
Conjugations for kalven:
o.t.t.
- kalf
- kalft
- kalft
- kalven
- kalven
- kalven
o.v.t.
- kalfde
- kalfde
- kalfde
- kalfden
- kalfden
- kalfden
v.t.t.
- heb gekalfd
- hebt gekalfd
- heeft gekalfd
- hebben gekalfd
- hebben gekalfd
- hebben gekalfd
v.v.t.
- had gekalfd
- had gekalfd
- had gekalfd
- hadden gekalfd
- hadden gekalfd
- hadden gekalfd
o.t.t.t.
- zal kalven
- zult kalven
- zal kalven
- zullen kalven
- zullen kalven
- zullen kalven
o.v.t.t.
- zou kalven
- zou kalven
- zou kalven
- zouden kalven
- zouden kalven
- zouden kalven
diversen
- kalf!
- kalft!
- gekalfd
- kalvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kalven:
Verb | Related Translations | Other Translations |
kalben | kalven; kalveren werpen |