Summary
Dutch
Detailed Translations for keilen from Dutch to German
keilen:
-
keilen
Conjugations for keilen:
o.t.t.
- keil
- keilt
- keilt
- keilen
- keilen
- keilen
o.v.t.
- keilde
- keilde
- keilde
- keilden
- keilden
- keilden
v.t.t.
- heb gekeild
- hebt gekeild
- heeft gekeild
- hebben gekeild
- hebben gekeild
- hebben gekeild
v.v.t.
- had gekeild
- had gekeild
- had gekeild
- hadden gekeild
- hadden gekeild
- hadden gekeild
o.t.t.t.
- zal keilen
- zult keilen
- zal keilen
- zullen keilen
- zullen keilen
- zullen keilen
o.v.t.t.
- zou keilen
- zou keilen
- zou keilen
- zouden keilen
- zouden keilen
- zouden keilen
diversen
- keil!
- keilt!
- gekeild
- keilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for keilen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
pfeffern | keilen | |
schmeißen | keilen | afzetten; donderen; droppen; ergens loslaten; kwakken; lazeren; naar beneden werpen; neerkwakken; neerwerpen; omlaag werpen; onweren; slagen voor; smakken; smijten; sodemieteren |
werfen | keilen | afzetten; droppen; ergens loslaten; gooien; lazeren; slingeren; sodemieteren |
Related Words for "keilen":
keilen form of keil:
Translation Matrix for keil:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Keil | keg; keil; wig | borgmoer; klem; pen; pin; spie |
Related Words for "keil":
Wiktionary Translations for keil:
External Machine Translations: