Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. kluif:
  2. kluiven:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kluif from Dutch to German

kluif:

kluif [de ~] nomen

  1. de kluif
    der Knochen

Translation Matrix for kluif:

NounRelated TranslationsOther Translations
Knochen kluif been; bot; botten; gebeente; ledemaat; skelet

Related Words for "kluif":


kluiven:

kluiven verb (kluif, kluift, kloof, kloven, gekloven)

  1. kluiven (knauwen)
    knabbern; essen; speisen; verzehren; verspeisen; nagen; aufessen
    • knabbern verb (knabbere, knabberst, knabbert, knabberte, knabbertet, keknabbert)
    • essen verb (esse, ißt, aß, aßt, gegessen)
    • speisen verb (speise, speist, speiste, speistet, gespeist)
    • verzehren verb (verzehre, verzehrst, verzehrt, verzehrte, verzehrtet, verzehrt)
    • verspeisen verb (verspeise, verspeist, verspeiste, verspeistet, verspeist)
    • nagen verb (nage, nagst, nagt, nagte, nagtet, genagt)
    • aufessen verb (esse auf, ißt auf, aß auf, aßt auf, aufgegessen)

Conjugations for kluiven:

o.t.t.
  1. kluif
  2. kluift
  3. kluift
  4. kluiven
  5. kluiven
  6. kluiven
o.v.t.
  1. kloof
  2. kloof
  3. kloof
  4. kloven
  5. kloven
  6. kloven
v.t.t.
  1. heb gekloven
  2. hebt gekloven
  3. heeft gekloven
  4. hebben gekloven
  5. hebben gekloven
  6. hebben gekloven
v.v.t.
  1. had gekloven
  2. had gekloven
  3. had gekloven
  4. hadden gekloven
  5. hadden gekloven
  6. hadden gekloven
o.t.t.t.
  1. zal kluiven
  2. zult kluiven
  3. zal kluiven
  4. zullen kluiven
  5. zullen kluiven
  6. zullen kluiven
o.v.t.t.
  1. zou kluiven
  2. zou kluiven
  3. zou kluiven
  4. zouden kluiven
  5. zouden kluiven
  6. zouden kluiven
diversen
  1. kluif!
  2. kluift!
  3. gekloven
  4. kluivend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kluiven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aufessen kluiven; knauwen bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen; zwelgen
essen kluiven; knauwen bikken; bunkeren; consumeren; dineren; eten; gebruiken; leegeten; lunchen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schaften; schransen; schrokken; spijzen; tafelen; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; voeden; voedsel geven; vreten; zitten proppen
knabbern kluiven; knauwen beknibbelen; knabbelen; knagen; knauwen; knibbelen; knijpen; peuzelen; schrapen
nagen kluiven; knauwen knabbelen; knagen; knauwen; peuzelen
speisen kluiven; knauwen azen; bikken; bunkeren; consumeren; dineren; eten; eten geven; gebruiken; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; prooizoeken; schransen; schrokken; spijzen; spijzigen; tafelen; te eten geven; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; voeden; voederen; voeren; vreten; zitten proppen
verspeisen kluiven; knauwen bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; eten; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; opslokken; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen; zwelgen
verzehren kluiven; knauwen bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; doorleven; doorstaan; eten; gebruiken; leegeten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verdragen; verduren; verorberen; verslinden; verteren; vreten; zitten proppen; zwelgen

Related Words for "kluiven":


Wiktionary Translations for kluiven:

kluiven
verb
  1. een bot in handen houden en er vlees van afhappen