Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. klungels:
  2. klungel:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for klungels from Dutch to German

klungels:


klungel:

klungel [de ~] nomen

  1. de klungel (kruk; klungelaar; stumper; stoethaspel)
    der Schuster; der Stümper; der Pfuscher

Translation Matrix for klungel:

NounRelated TranslationsOther Translations
Pfuscher klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper beunhaas; klungels; knoeier; koekenbakker; prutser; prutsers; rommelaar
Schuster klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper schoenlapper; schoenlappers; schoenmaker; schoenmakers
Stümper klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper arme drommel; beunhaas; druiloor; idioot; kalfskop; klungels; knoeier; knoeipot; koekenbakker; morser; oen; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; prutser; prutsers; roffelaar; rommelaar; rund; schaapskop; schapenkop; stakker; stakkerd; stommeling; stommerd; stommerik; stumper; sukkel; sukkelaar; sul; zielenpiet

Related Words for "klungel":


Synonyms for "klungel":


Related Definitions for "klungel":

  1. iemand die erg onhandig is1
    • die klungel heeft overal koffie gemorst1

Wiktionary Translations for klungel:

klungel
noun
  1. een onhandig persoon