Dutch
Detailed Translations for knepen from Dutch to German
knijpen:
Conjugations for knijpen:
o.t.t.
- knijp
- knijpt
- knijpt
- knijpen
- knijpen
- knijpen
o.v.t.
- kneep
- kneep
- kneep
- knepen
- knepen
- knepen
v.t.t.
- heb geknepen
- hebt geknepen
- heeft geknepen
- hebben geknepen
- hebben geknepen
- hebben geknepen
v.v.t.
- had geknepen
- had geknepen
- had geknepen
- hadden geknepen
- hadden geknepen
- hadden geknepen
o.t.t.t.
- zal knijpen
- zult knijpen
- zal knijpen
- zullen knijpen
- zullen knijpen
- zullen knijpen
o.v.t.t.
- zou knijpen
- zou knijpen
- zou knijpen
- zouden knijpen
- zouden knijpen
- zouden knijpen
en verder
- ben geknepen
- bent geknepen
- is geknepen
- zijn geknepen
- zijn geknepen
- zijn geknepen
diversen
- knijp!
- knijpt!
- geknepen
- knijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for knijpen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
Kneifen | kneep; knijpen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
feilschen | beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen | afdingen; afpingelen; dingen; kromliggen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren; sjaggeren |
knabbern | beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen | kluiven; knabbelen; knagen; knauwen; peuzelen |
knausern | beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen | |
schachern | beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen | graaien; grabbelen; snuffelen |
zwacken | beknibbelen; knibbelen; knijpen; schrapen | nijpen |
Related Words for "knijpen":
Related Definitions for "knijpen":
Wiktionary Translations for knijpen:
knijpen
Cross Translation:
verb
-
tussen twee punten druk uitoefenen
- knijpen → kneifen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• knijpen | → kneifen; zwicken | ↔ pinch — to squeeze a small amount of skin |
• knijpen | → drücken; quetschen; pressen | ↔ squeeze — to apply pressure to from two or more sides at once |
• knijpen | → kneifen; zwicken | ↔ pincer — serrer fortement avec une pince, avec des tenailles ou autres instruments semblables. |
kneep:
-
de kneep (truc; kunstje; foefje; kneepje; maniertje)
-
de kneep (knijpen)
-
de kneep (handigheid; kunst; truc; toer)
die Kunst; die Künste; der Trick; der Kniff; die Gewandtheit; die Geschicktheit; Wissen; die Geschicklichkeit; die Tüchtigkeit; der Sachverstand; die Kenntnis; die Fertigkeit; die Gelehrtheit