Summary
Dutch to German:   more detail...
  1. kortheid:
  2. kort:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for kortheid from Dutch to German

kortheid:

kortheid [de ~ (v)] nomen

  1. de kortheid (bondigheid; beknoptheid)
    die Kürze; die Knappheit; die Bündigkeit
  2. de kortheid
    die Kürze

Translation Matrix for kortheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
Bündigkeit beknoptheid; bondigheid; kortheid
Knappheit beknoptheid; bondigheid; kortheid gebrek; krapte; schaarsheid; schaarste; tekort
Kürze beknoptheid; bondigheid; kortheid

Related Words for "kortheid":


kort:


Translation Matrix for kort:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
bündig bondig; kort beknopt; bondig; kernachtig; minimaal; raak; samengevat; summier
kurz bondig; kort beknopt; bondig; kortweg; minimaal; samengevat; summier; zonder omhaal
kurzgefaßt bondig; kort beknopt; in het kort; samengevat; summier
summarisch bondig; kort bondig; minimaal; summier

Related Words for "kort":


Antonyms for "kort":


Related Definitions for "kort":

  1. met een kleine lengte1
    • zij heeft kort haar1
  2. wat weinig tijd kost1
    • dat is een korte film1

Wiktionary Translations for kort:

kort
adverb
  1. van geringe duur
  2. van geringe lengte
  3. op korte termijn
kort
adjective
  1. wenig Länge habend
  2. wenig Zeit benötigend

Cross Translation:
FromToVia
kort kurz brief — of short duration
kort prägnant brief — concise
kort kurz short — having a small distance between ends or edges
kort bündig; gedrängt; konzis; kurz concis — Qui exprimer quelque chose le plus clairement possible avec un nombre de mots restreint.
kort kurz court — De petite longueur ou qui n’a pas la longueur moyenne des objets du même genre.